Mensen die blind zijn kunnen niet zien, dat weet iedereen.
Blinden leren beter naar geluiden te luisteren dan mensen die wel kunnen zien. Je moet maar eens proberen met je ogen dicht te horen wie er loopt, hoest of praat.
Kinderen die niet kunnen zien kunnen naar een speciale school voor blinde en slechtziende kinderen. Die kinderen leren daar om zo veel mogelijk zelf te doen.
Zichzelf netjes aankleden, een beker melk inschenken zonder te morsen. Of alleen een boodschap doen.
Maar ook leren ze traditionele schoolvakken zoals taal, rekenen en geschiedenis.
Sommige mensen gebruiken een blindenstok, ze tikken met de stok op de grond. Zo kunnen ze merken wanneer de weg een bocht maakt, waar de stoeprand is of wanneer een vuilnisbak in de weg staat.
Bij elke stap die ze zetten moeten ze voelen en luisteren en dat is best vermoeiend. Meestal moet er ook iemand met ze mee, maar dan moet de blinde persoon wachten op hulp die niet altijd beschikbaar is.
De meeste blinden willen daarom graag een hond die hen geleidt. Zo’n hond noem je een geleidehond.
De hond leidt een blinde en zorgt dat deze nergens tegenaan loopt.
Een speciale hond
Er worden drie hondenrassen gebruikt voor het opleiden van blindengeleidehonden:
- Labrador Retriever
- Duitse Herder
- Golden Retriever
Je kunt een geleidehond niet even gaan halen bij een dierenwinkel of bij een dierenasiel. Zo’n hond kun je alleen maar aanvragen bij het KNGF (Koninklijk Nederland Geleide Honden Fonds).
Het KNGF is opgericht in 1935 en leidt honden op om hun blinde baas veilig door het verkeer en langs ieder hobbeltje te leiden.
De honden waarmee gewerkt wordt, leren snel en zijn gehoorzaam. Ze doen hun baas graag een plezier. Dat is precies wat een blinde nodig heeft.
Het K.N.G.F. kiest lieve, gezonde honden uit om mee te fokken.
Fokken is zorgen dat er gezonde, jonge dieren geboren worden. Er zijn mannetjes- en vrouwtjeshonden. We noemen ze reuen en teven. Als een teef en een reu samen paren, kan er een nest puppy’s geboren worden.
Puppy’s zijn jonge hondjes. Ze lijken vaak op hun ouders, zowel qua uiterlijk als gedrag. Zoals betrouwbaar zijn, graag willen helpen en niet vlug bang zijn.
De fokhonden wonen in een gewoon huis bij een gezin. Daar worden ook de puppy’s geboren. Elke pup krijgt een naam. Die naam moet kort en duidelijk uit te spreken zijn.
Alle pups die in een zelfde nest geboren worden, krijgen een naam die met dezelfde letter begint. De mensen die bij het het K.N.G.F. werken, zorgen hiervoor. Zij bedenken hondennamen.
Wie een leuke naam weet, schrijft hem op een groot bord. Zo kunnen ze altijd uit een leuke naam kiezen. De pasgeboren pups blijven bij hun moeder tot ze zeven weken oud zijn. Dan gaan de puppies naar een pleeggezin.
Een puppy-pleeggezin
Een pleeggezin is een gewoon gezin. Er zijn ouders, kinderen en huisdieren. De mensen in dat gezin zorgen een tijd voor een pup. Ze krijgen daarvoor niets betaald. Zo helpen ze het geleidehondenfonds.
In Nederland zijn ongeveer zeventig puppypleeggezinnen. Een hond moet eerst dingen leren die elke hond moet leren. Gehoorzaam zijn en zich goed gedragen. En natuurlijk alleen maar poepen en plassen waar de baas je uit laat. Dus niet in huis.
Ook moeten de honden vriendelijk zijn voor de mensen. Ze mogen later niet meer schrikken van gillenden kinderen. En ook niet van toeterende auto’s. Niet bang zijn voor onweer of vliegtuigen.
Hij wordt beloond als hij iets goeds doet, de baas beloont hem met te zeggen “goed zo” en geeft hem een brokje, elke keer maar weer. Totdat hij van zelf de goede dingen doet. Vaak belonen helpt beter dan straffen.
De hond gaat overal mee naar toe. Met de auto, de bus of de trein mee. Boodschappen doen, naar het park of de kinderboerderij. Of mee naar de kermis.
De mensen van het geleidehondenfonds komen regelmatig langs. Ze willen zien hoe het met de hond gaat. Ze vertellen ook precies wat de hond het beste kan eten. Het moet een gezonde, sterke hond worden.
De mensen van het pleeggezin schrijven op hoe het met de gezondheid van de hond gaat, en wat hij weer bijgeleerd heeft. Bij het K.N.G.F.willen ze dat precies weten.
Natuurlijk houden de mensen van het pleeggezin heel veel van de hond. Ze hebben er een jaar lang plezier mee. Lekker stoeien en ravotten hoort daar ook bij.
Maar… ze zijn en blijven een pleeggezin.
Als de hond ongeveer veertien maanden oud is, gaat hij naar de school voor geleidehonden.
De mensen van het puppy-pleeggezin moeten dan afscheid nemen. En dat valt niet mee.
Goedgekeurd
De hond gaat naar de school voor blindengeleidehonden in Amstelveen.
Eerst moet de hond nog naar de dierenarts die bij deze school werkt. Hij bekijkt de hond heel erg goed. Hij onderzoekt of de ogen van de hond goed zijn.
Ook maakt hij foto’s waarop je de botten van de hond kunt zien. Zo kan hij zien of de heupen van de hond goed zijn. De hond moet later veel lopen met zijn baas. Dan moeten zijn heupen en poten natuurlijk in orde zijn.
Ook wordt bekeken of de hond goed luistert.
Als alles in orde is, kan hij gaan leren voor geleidehond.
Bij de school hebben de honden een binnen- en buitenkooi. Ze zitten met zijn tweetjes in één kooi. Dat is gezelliger voor de dieren. Elke dag gaan ze oefenen met een instructeur.
Een instructeur is iemand die de hond alles leert. Allereerst leert de hond dat hij een tuig aankrijgt.
Het tuig is gemaakt van leer. Het gaat onder de buik van de hond door. Aan dat tuig zit een beugel vast. Een beugel is een soort handvat. Je kunt aan de beugel voelen wat de hond doet. Als de hond het tuig met de beugel aan heeft, is hij aan het werk.
Als de beugel uit gaat, is de hond weer een gewone hond. Stoeien, rennen en dollen hoort er ook elke dag bij. Het leren gaat op een leuke manier.
De instructeur roept heel vaak: brave hond, goed gedaan! Of hij geeft de hond een aai over zijn kop. Zo krijgt de hond er echt plezier in.
Leren op school
Achter de school is een verkeersplein. Er komt alleen geen gewoon verkeer. Het is een oefenterrein. Speciaal aangelegd voor de blindengeleidehondenschool.
Op het plein zijn stoepen gemaakt en er staan bloembakken. Er zijn bruggetjes en bankjes. Een telefooncel en een trap over de weg heen.
Ook lopen er allerlei dieren: katten, kippen, eenden en schapen.
Hier begint de instructeur samen met de hond te oefenen. Eerst moet de hond leren waar hij precies moet lopen. Dat is altijd links voor de baas. Oefenen gebeurt stapje voor stapje. Elke dag worden de oefeningen herhaald totdat de hond weet hoe het moet.
De eerste tijd duurt het oefenen maar kort: ongeveer een kwartier. Maar de oefentijd wordt steeds wat langer. Net zo lang tot de hond wel een paar uur achter elkaar kan werken. Dat moet hij later ook kunnen.
Al vlug gaan de instructeur en de hond op een andere plaats oefenen. In een woonwijk, op de markt of in het winkelcentrum. De hond leert om bij iedere stoeprand even te stoppen.
Dat is voor een blinde een teken om op te letten. Zo struikelt een blinde niet bij een stoeprand.
Niet alleen kinderen moeten leren om recht over te steken. Blindengeleidehonden leren dat ook.
Maar de blinde luistert zelf wanneer er overgestoken kan worden.
De hond leert ook commando’s. Een commando is een bevel: doe dit of doe dat.
Zulke commando’s zijn:
- Vooraan
- Links
- Rechts
- Zoek de zebra
- Zoek plaats