Voer. Mand. Speeltje. â–º Shop op Bol

De Chow Chow

De Chow Chow is een oud Chinees ras, gehouden als huis-, waak- en jachthond en voor zijn vlees en vacht. Daarnaast was hij beschermer van tempels, waar hij niet alleen waakhond was, maar ook verdrijver van boze geesten. Voor deze taak waren de fronsende blik (scowl) en de blauwzwarte tong van groot belang.

In oude kronieken, al uit de 11e eeuw voor Christus, worden beschrijvingen gevonden van de Tartarenhond, waarin de unieke eigenschappen van de Chow Chow zijn te herkennen. Een beeldje uit de Han-periode (150 voor Christus) toont ook een Chowachtige hond.

Deze hond had ook de compacte bouw, stompe snuit, kleine staande oren, de bijzondere hoog aangezette en over de rug gedragen staart en de steile achterbenen.

De Chow Chow komt voor in twee vachtsoorten: langharig en kortharig, en in 5 kleuren: zwart, rood, blauw, reekleur en creme. Rode langharige Chow Chows zijn het bekendst, veel mensen weten niet dat de Chow Chow ook kortharig kan zijn of een andere kleur kan hebben. De Chow Chow is aanhankelijk en trouw. Hierdoor wordt hij vaak als eenmanshond getypeerd. Dit is niet helemaal waar, veel Chows hebben een aantal mensen aan wie ze sterk gehecht zijn. Onze Chow Chows beschouwen, naast mijzelf en mijn man, nog een aantal goede vrienden van ons, die we regelmatig zien, als deel van de roedel. Naar vreemden toe zijn ze gereserveerd.
Over het algemeen zijn Chows erg tevreden met zichzelf en vinden ze het erg belangrijk dat alles gaat zoals het “hoort”, dat wil zeggen zoals ze het gewend zijn. Op oudere leeftijd duurt het wat langer voordat ze aan nieuwe dingen gewend zijn. Het is daarom van groot belang dat een Chow Chow als pup goed gesocialiseerd wordt: alles wat hij dan ziet, hoort, ruikt en mee maakt, zal hij op latere leeftijd ook als normaal beschouwen. De meeste Chow Chows zijn als pup erg snel zindelijk.

Een Chow Chow zal niet gauw uit zichzelf gaan vechten, maar als ze uitgedaagd worden kunnen ze erg fel zijn. De Chow Chow heeft een opvoeding met zachte, maar consequente hand nodig en zal pas gehoorzamen als hij zelf de noodzaak of reden van het commando inziet (de baas een plezier doen kan ook een goede reden zijn). Als de Chow Chow getraind wordt is daar veel geduld bij nodig, want de meeste Chow Chows leren niet erg snel en hebben ook een eigen mening… De basiscommando’s zal iedere Chow Chow kunnen leren, maar als u verder wilt trainen hangt het van de individuele Chow Chow af of dat met succes te doen is.
De Chow Chow heeft redelijk wat beweging nodig, vooral een paar keer per week een flinke wandeling wordt erg op prijs gesteld. Alhoewel sommige fokkers zullen zeggen dat u een Chow nooit los kan laten lopen, is mijn ervaring dat dat prima gaat, mits de Chow Chow het jong geleerd heeft. Hij was vroeger een jager en heeft wel de neiging om achter wild (en katten) aan te gaan. Als mijn honden in het bos achter bijvoorbeeld een konijn aangaan, zijn ze altijd binnen 5 minuten weer terug. Als de Chow Chow als pup aan katten gewend is, zal hij daar prima mee samen leven, maar hij zal over het algemeen wèl achter vreemde katten aan gaan.

Vanwege de korte neus koelen sommige Chow Chows niet goed af, en is het oppassen als het erg warm weer is. In dat geval de Chow Chow overdag niet te veel laten bewegen. De beste tijd is dan ‘s ochtends vroeg, of in de avond als het wat koeler is, een wandeling maken.

Chow Chow standaard (kennel Club 1991)

Algemeen voorkomen en karakterestieke kenmerken: Levendig, kompakt, gedrongen en wat van wezenlijk belang is: goed evenredig, leeuwachtig in verschijning, trotse, waardige houding; krachtig gebouwd lichaam; staart goed over de rug gedragen. Een rustige hond, gereserveerd en onafhankelijk maar trouw. Blauw zwarte tong, uniek in zijn steltachtige gang.
Hoofd en schedel: Schedel vlak en breed, matige stop, goed opgevuld onder de ogen. Snuit matig lang, breed van de ogen tot de neus. Neus zwart (uitgezonderd de kleuren creme, reekleurig en blauw), groot en breed.
Ogen: Donker en amandelvormig, gemiddeld van afmeting. Bij blauwen en reekleurigen is een daarbij passende oogkleur toegestaan. Een hond met een wat groter oog, dat droog, schoon en vrij van entriopion is, mag nooit alleen daarom minder gekwalificeerd worden.
Oren: Klein, dik, licht afgerond aan de punt, stijf gedragen en ver uit elkaar geplaatst, maar goed boven de ogen naar voren hellend en licht naar elkaar toeneigend, wat de aparte, karakteristieke fronsende uitdrukking van het ras geeft. De frons mag nooit verkregen worden door een losse, gerimpelde hoofdhuid.
Mond: Tanden sterk en gelijk; kaken krachtig; een perfect, regelmatig en volledig schaargebit. Tong blauw zwart, lippen en verhemelte zwart. Het tandvlees bij voorkeur zwart.
Hals: Sterk, vol, niet kort, goed op de schouders geplaatst en licht gebogen.
Voorbenen: Schouders gespierd en schuin geplaatst. Voorbenen volmaakt recht, met goed beendergestel en gemiddeld van lengte.
Lichaam: Borst breed en diep; ribben goed gewelfd; rug kort, recht en sterk; krachtige lendenen. Achterbenen: Gespierde achterbenen; laag geplaatste, bijna rechte hakken, met de minimale hoeking, die nodig is voor de unieke steltachtige gang van het ras.
Voeten: Klein, rond en katachtig, goed op de tenen staand en met stevig bot.
Gangwerk / beweging: Kort en steltachtig. De voor- en achterbenen bewegen evenwijdig ten opzichte van elkaar en recht naar voren.
Staart: Hoog aangezet en goed over de rug gedragen.
Vacht: Langhaar: Overvloedig, dicht, recht, uitstaand. De bovenvacht is vrij grof van structuur, met een zachte, wollig ondervacht. Vooral rond de hals een rijke beharing die de manen of kraag vormen en ook een rijk behaarde achterkant van de dijbenen: de “broek”.

Korthaar: Kort, overvloedig, dicht, recht, overeind staand, niet vlakliggend, maar pluche-achtig. Elke kunstmatige verkorting van de vacht, die de natuurlijke belijning of uitdrukking verandert, dient bij beide vachtsoorten te worden bestraft.
Maat: Reuen 48-56 cm (19-22 inches), teven 46-51 cm (18-20 inches) schouderhoogte.
Kleuren: Eénkleurig rood, zwart, blauw, reekleurig, creme of wit, veelal geschakeerd, maar niet gevlekt of bont.
Fouten: Elke afwijking van de voorgaande raspunten moet als fout beschouwd worden en de maatstaf, waarnaar de fout wordt beoordeeld, dient in juiste verhouding te staan tot de ernst ervan.

Opmerking: Reuen dienen twee klaarblijkelijk normale testikels te hebben, die volledig afgedaald zijn in het scrotum.