Voer. Mand. Speeltje. â–ș Shop op Bol

De Nova Scotia Duck Tolling Retrievers

Geschiedenis:

De eerste Nova Scotia Duck Tolling Retrievers ontstonden in het begin van de 19e eeuw. Zij werden gefokt om eenden en ganzen te lokken. Zij deden dit d.m.v. het opwekken van de natuurlijke nieuwsgierigheid van deze beesten. Geholpen door de verborgen jager die een bal of stok richting de waterlijn gooide, begon de toller daar met de bal/stok te spelen. Tijdens dit spel om de eenden dichterbij te lokken draaide de hond om zijn as. Het Engelse woord hiervoor is tolling.

Als de eenden of ganzen dicht genoeg genaderd waren kon de jager hen afschieten en vervolgens ging de toller te water om de aangeschoten eend op te halen (retrieven). De tollers werden gefokt in Canada, voornamelijk in de streek op en rond het eiland voor de kust aldaar, Nova Scotia. De vermoedelijke voorouders zijn het Nederlandse kooikerhondje, de Epagnol Breton, de Chesapeake bay Retriever en de Golden Retriever. In het begin waren deze honden bekend in het district Yarmouth County, wat een onderdeel is van Nova Scotia, onder de naam Little River Duck Dog. Pioniers van het ras waren H.A.P. Smit, Cyril Colwell en Avery Nickerson. De eerste standaard werd geschreven door Cyril Colwelll en 1945 erkende de Canadese Kennel Club het ras. Toen ook kreeg het definitief de naam Nova Scotia Duck Tolling Retriever. De grote stimulator van het ras was Avery Nickerson die na de oorlog begon met fokken onder de kennel naam Habourlights.

Informatie en karakter
Een hedendaagse Toller is een middelgrootte, krachtige, compacte, goed gespierde uitgebalanceerde hond die een hoge graad van intelligentie, alertheid en wil om te werken bezit. De Toller is tevens het kleinste retriever ras wat hem/haar ook ideaal maakt als gezinshond maar ook als werkhond. De Toller is slim hondje waarmee de eigenaar prettig kan trainen op een kynologische vereniging of jachttraining kan volgen bij een gebruikshonden vereniging. De Toller is geen hond voor driemaal daags even rond het huis uitlaten. Hiervan geraakt hij echt gestresst.

De Toller is in zijn element als hij een tennisbal of dummy uit het water mag apporteren. Het is een groot liefhebber van zwemmen .Ook een Toller dient gewoon opgevoed te worden en onderaan de hiĂ«rarchie in huis te staan. De gezichtsuitdrukking van de Toller is er een van intelligente berusting echter op het moment dat er een bal of dummy in het spel is veranderd dit naar een schrandere oplettende blik waar de werklust vanaf straalt. Een Toller mag eenmaal volwassen terughoudend, maar nooit agressief of angstig zijn. Kortom een heerlijke eerlijke hond die ook goed in een gezin past,maar waar echter wel wat mee “ gedaan” dient te worden. Ideaal voor sporten als: Fly-ball – Behendigheid en alle jacht en dummy trainingen.

Rasstandaard van de Nova Scotia Duck Tolling Retriever.

Algemeen:
De Toller is een middelgrootte, krachtige, compacte, goed in balans zijnde en goed gespierde hond. Middelmatig tot zwaar in bone, met een hoge mate van werklust, oplettendheid en vasthoudendheid. Tollers hebben een enigszins droeve uitdrukking die verandert in een uitdrukking van intense concentratie en opwinding wanneer ze werken.
Temperament:
De Toller is een zeer intelligente, makkelijk te trainen hond met een groot uithoudingsvermogen. Hij/zij is sterke en kundige zwemmer en een natuurlijke en vasthoudende apporteur op land zowel in het water, zichzelf opmakend voor snelle actie.

Als maar de kleinste indicatie gegeven wordt dat apporteren verwacht wordt. Zijn sterke wil om te apporteren en zijn speelsheid zijn essentieel voor zijn “Tolling”eigenschap. Liefdevol en speels voor zijn familie, kan hij gereserveerd zijn naar vreemde zonder agressief of overdreven verlegen te zijn. Agressie wordt niet getolereerd.

Grootte:
De ideale hoogte voor reuen boven de 18 maanden is 48-51 c.m., voor teven boven de 18 maanden 45-48 c.m. Afwijkingen van de ideale hoogte naar boven en beneden tot 3 c.m. is toegestaan. Het gewicht moet in verhouding zijn met de hoogte en het bone van de hond. Als richtlijn geld: reuen 20-23 k.g., teven 17-20 k.g.

Vacht en kleur:
De Toller is gefokt om te apporteren uit letterlijk ijskoud water en moet een waterafstotende dubbele vacht van middelmatige lengte en zachtheid hebben met een zachtere, dichte onderbeharing. De vacht mag enigszins golvend zijn op de rug, maar is verder stijl. Tijdens sommige winters kunnen lange losse krullen bij de keel ontstaan. De bevederingen zijn zacht bij de keel, achter de oren en aan de achterzijde van de achterpoten, aan de voorpoten middelmatig bevederd. Terwijl het is toegestaan de oren en de voeten te trimmen moet de Toller een natuurlijke uitstraling behouden.De kleur mag variëren van rood of oranje met lichtere bevedering aan onderzijde van de staart, en gewoonlijk minstens een van de volgende witte markeringen aan de staart, poten (mag niet boven de ellebogen uitkomen), borst en bles.
Een Toller met gebrek aan wit en verder goede kwaliteiten mag hier voor niet worden gestraft. Het pigment van de neus, lippen en oogranden moet overeen komen en vleeskleurig zijn passend bij de vacht, of zwart zijn.
Hoofd en schedel:
Het hoofd, dat in proportie dient te zijn met de omvang van het lichaam is scherp omlijnd en enigszins wigvormig wanneer bezien van de bovenzijde. De brede schedel is iets afgerond, het achterhoofdsbeen is niet dominant aanwezig, de wangen zijn vlak. De afstand van het achterhoofdsbeen tot aan de stop dient ruw geschat even groot te zijn als de afstand van de stop naar de punt van de neus. De stop is gemiddeld.
Snuit:
Taps toelopend van de stop naar de neus, met een sterke maar niet prominente onderkaak De onderlijn van de snuit loopt bijna in een rechte lijn van de hoek van de lip naar de hoek van het kraakbeen, waarbij de diepte bij de stop groter is bij de neus. De beharing op de snuit is kort en fijn. Snorharen worden niet verwijderd.

De neus loopt taps toe vanaf de aanzet van het neusbeen tot de punt, de neusgaten zijn goed geopend. De lippen sluiten behoorlijk goed af, waarbij ze een zachte ronding in het profiel geven, zonder zwaar te zijn. Het correcte gebit is scharend, met alle tanden en kiezen aanwezig. Overbijt, onderbijt en een scheve mond is hoogst ongewenst. De kaken zijn sterk genoeg om een vogel van aanzienlijke omvang te kunnen dragen en zachtheid in de bek is essentieel. De ogen staan goed uit elkaar, zijn bijna rond van vorm en middelmatig groot. De kleur van de ogen varieert van amber tot bruin. De uitdrukking is vriendelijk, alert en intelligent. Oogranden moeten van gelijke kleur zijn als de lippen. Oren driehoekig, gerond aan de punten middelmatig groot en gedragen in een gevallen manier. Ze zijn hoog aangezet en ver genoeg achter op de schedel, met de basis iets omhoog gedragen, zodat de rand van het oor aan de zijkant van het hoofd wordt gedragen. Ze zijn goed bevederd aan de achterzijde, met kort haar op de ronde punten.

De nek:
Enigszins gebogen, sterk bespierd en goed aangezet. Met middelmatige lengte zonder zichtbaar hangend keelvel.
Voorhand:
Schouders gespierd met de bladen goed naar achter liggend. Het blad en de opperarm zijn ongeveer gelijk van lengte met de opperarm goed achtergehoekt onder het lichaam. De voorpoten staan evenwijdig, recht en sterk in bone. De hiel is sterk en enigszins oplopend. De sterke voeten zijn middelmatig groot, dicht en rond, met goede nagels en zijn in proportie tot de grootte van de Toller. Hubertusklauwen mogen verwijderd zijn.
Lichaam:
Diepe borst, goed de ribben volgend, reikend tot de elleboog. Korte en rechte rug. Rechte boven belijning. Lendenen sterk gespierd. Ribben niet rond, noch vlak.

Achterhand:
Gespierd, breed en vierkant in het voorkomen. Achterhand en voorhandhoekingen dienen in balans te zijn. Dijen erg gespierd, onder en bovenkant van ongeveer gelijke lengte. Knie goed gehoekt en spring voldoende laag, niet naar binnen of buiten draaiend. Hubertusklauwen hoeven niet aanwezig te zijn.

Staart:
De natuurlijke belijning van de rug volgend, breed aan de basis, weelderig en sterk bevederd waarbij het laatste botje minimaal het spronggewricht moet halen. De staart mag lager dan de ruglijn worden gedragen, behalve als de hond alert is, dan moet hij hoog gedragen worden, maar hij mag de rug niet raken.