Voer. Mand. Speeltje. â–º Shop op Bol

Engelse Bulldog

De Engelse Bulldog is natuurlijk een Engels ras.
Hij werd gebruikt voor het bullebijten of voor gevechten met stieren voordat ze naar het slachthuis moesten , dan werd hun vlees extra zacht door de adrenaline.

De bouw was van voren laag bij de grond en een zware onderbeet zodat hij goed de stier kon vasthouden en door blijven ademen, plooien zodat het bloed makkelijk kon weglopen , een zeer goede springer vanuit stil stand. In 1835 werd dit in Engeland verboden,

waarna dit ras bijna uitstierf. Natuurlijk waren er wel liefhebbers die het ras hebben gered en getransformeerd naar de bull die het nu is, een lieve onschulduge gezelschapshond.

Het uiterlijk is voor velen niet aantrekkelijk , maar juist daarom zo vreselijk mooi of misschien lelijk?? Het karakter is zeer aanhankelijk en lief voor kinderen en mensen , wel erg eigenwijs en een consequente opvoeding is beslist in zijn voordeel als hij wat groter wordt , maar wat heeft hij een kop om iemand te vertederen en in de maling te nemen. Hij is beslist geen domme hond maar reageerd zeker niet altijd alert. Maar dat is vaak zijn eigenwijze karakter en hij weet dus echt precies wat hij wel en niet wil. Met erg veel geduld is hij net zo gehoorzaam te krijgen als iedere andere hond. Hoe het uiterlijk moet zijn van een engelse bulldog is in iedere honden encyclopedie te lezen.

Standaard van de Bulldog in Nederland

ALGEMENE VERSCHIJNING:
Gladharige, fors gebouwde hond, tamelijk laag op de benen, breed, krachtig en gedrongen. Het hoofd tamelijk groot in verhouding tot de grootte van de hond, maar geen onderdeel mag zozeer overheersen, dat het de algemene symmetrie afbreuk doet, of de hond misvormd doet schijnen, of zijn beweegkracht belemmert. Het gezicht kort, zijn snuit breed stomp en opwaarts gebogen. Honden die ademhalingsproblemen vertonen zijn zeer onwenselijk. Lichaam kort, goed gevormd en geen neiging hebbende naar zwaarlijvigheid, de ledematen fors en gespierd, de achterhand hoog en sterk maar enigszins licht in verhouding tot de zwaar gebouwde voorhand. Teven mogen niet zo massief of zwaar ontwikkeld zijn als een reu.

KARAKTERISTIEKE INDRUK:
De hond moet de indruk geven van vastberadenheid, kracht en aktiviteit.

TEMPERAMENT:
Waakzaam, ondernemend, trouw aan de baas, betrouwbaar, moedig, onbevreesd voorkomen
maar goedig van aard.

HOOFD EN SCHEDEL:
De schedel moet groot zijn in omtrek, de omtrek (gemeten voor de oren) moet ongeveer gelijk zijn aan de schouderhoogte van de hond. Van voren gezien moet het zeer hoog lijken van de hoek van de onderkaak tot het hoogste punt van de schedel; ook zeer breed en vierkant. De wangen moeten goed rond zijn en zijdelings voorbij de ogen uitsteken. Van opzij gezien moet het hoofd zeer hoog en kort zijn, vanaf de achterzijde tot de punt van de neus. Het voorhoofd moet vlak noch bol, noch naar beneden voor het gelaat uitsteken en het vel op het voorhoofd en hoofd zeer los en fijn gerimpeld. De voorhoofdsbeenderen komen zeer ver naar voren, breed, vierkant en hoog; diep, wijd en een inkeping tussen de ogen. Vanaf de stop moet een brede en diepe stop, of vore, lopen tot het midden van de schedel en deze moet tot op de top van de schedel te volgen zijn. Het gezicht van voren gezien moet van jukbeen tot de neus kort zijn en de huid ervan gerimpeld. De snuit moet kort, breed en opwaarts gericht zijn en diep van de ooghoek tot de hoek van de mond. Neus en neusgaten moeten groot, breed en zwart zijn en onder geen voorwaarde leverkleurig, rood of bruin; de top ligt terug, vrijwel tussen de ogen. De afstand van de binnenhoek van het oog (of van het middelpunt van de stop tussen de ogen) tot de uiterste punt van de neus, moet groter zijn dan de lengte van de punt van de neus tot de rand van de onderlip. De neusgaten moeten groot, wijd en open zijn, met daartussen een duidelijk zichtbare, rechte, verticale lijn. De snuit kort, breed en opwaarts gebogen en zeer diep van de hoek van het oog naar de hoek van de mond. De neusrol mag de lijn van de lay-back niet onderbreken . De bovenlippen “chops”, moeten dik en breed, zeer diep neerhangen; zij moeten aan de zijkanten (niet van voren) geheel over de onderkaak reiken. Zij moeten van voren tot de onderlip komen en de tanden gemakkelijk bedekken. De kaak moet breed, massief en vierkant zijn, de onderkaak moet duidelijk van voren uitsteken en opwaarts gericht zijn. Gezien vanaf de voorkant moeten de verschillende proporties van het gezicht volkomen gelijk zijn aan elkaar als men een denkbeeldige lijn trekt van de top van de schedel naar de punt van de onderkaak.
OGEN:
Van voren gezien, moeten de ogen laag in de schedel liggen, zover mogelijk van de oren af. De ogen en de stop moeten in een rechte lijn liggen, op welke de groef loodrecht staat. Zij moeten zover mogelijk van elkaar staan, maar de buitenste hoeken moeten wel binnen de buitenste lijnen van de wangen liggen. Rond van voren, matig groot, noch diep liggen, noch uitpuilen en moeten in kleur zeer donker wezen –bijna zwart-, zij mogen geen wit tonen wanneer de hond recht vooruit kijkt. Vrij van duidelijke oog problemen.

OREN:
De oren moeten hoog zijn aangezet –met andere woorden- de voorste binnenrand van elk oor moet (van voren gezien) de buitenste lijn van de schedel bij de hoek van die omtreklijn ontmoeten, zodat zij ver uit elkaar liggen en zo hoog en zover van de ogen als mogelijk. Zij moeten klein en dun zijn. “Roze oor” is juist, dat wil zeggen, het oor vouwt aan het achtergedeelte binnenwaarts, zodat een deel van het inwendige zichtbaar is.
MOND:
Brede vierkante kaak met zes kleine snijtanden tussen de hoektanden, in een regelmatige rij, de hoektanden ver van elkaar. Die tanden moeten groot en sterk zijn en niet zichtbaar als de mond gesloten is. Vanaf de voorkant gezien moet de onderkaak direkt onder de bovenkaak en parallel hieraan zijn.

HALS:
De hals moet middelmatig van lengte zijn, zeer fors, diep en sterk. Van achteren goed gebogen met veel losse, dikke, gerimpelde huid vanaf het strottehoofd, die aan weerszijde “wammen” vormen, vanaf de onderkaak tot aan de borst. VOORHAND:
De schouders moeten breed, schuin en laag zijn, zeer sterk en gespierd en de indruk geven alsof zij aan het lichaam zijn aangehecht. De borstkas moet ruim, rond en zeer diep van het hoogeste punt van de schouders tot haar laagste punt, waar zij de borst vormt.
De borstkas moet goed tussen de voorbenen (dus geen vlakke zijden hebben), de ribben moeten goed gewelfd wezen. De voorbenen moeten zeer stevig en sterk wezen, goed ontwikkeld en ver uit elkaar geplaatst zijn, fors, gespierd en recht zijn, een tamelijk gebogen buitenste lijn vertonen, maar de beenderen der benen moeten zwaar en recht zijn, geen kromme of O-benig en kort in verhouding tot de achterbenen, maar niet zo kort dat de rug er lang door schijnt, of dat het de beweeglijkheid van de hond hindert en hem slecht ter been maakt. De ellebogen moeten laag zijn en goed vrij van de ribben staan. De middenvoeten moeten kort, recht en sterk zijn.

MIDDENHAND:
Borstkas moet ruim, aan beide zijden rond, in het oog vallend en diep zijn. De rug moet kort, sterk en breed bij de schouder en betrekkelijk smal bij de lendenen zijn. Een lichte daling in de rug, direkt na de schouder (laagste punt), waarna de ruggegraat moet stijgen naar de lendenen (top moet hoger zijn dan de top van de schouders), waarna zij weer plotseling naar de staart afbuigt, een boog vormend, “Roach Back”, een bijzonder kenmerk van het ras. De ribben moeten ver naar achteren doorlopen, de onderbelijning is met een opgetrokken buik, welke niet mag hangen.
ACHTERHAND:
De achterbenen moeten zwaar en gespierd zijn, in verhouding langer dan de voorbenen, zodat de lendenen hoger komen te staan. De hakken lichtelijk gebogen en een regelmatig verloop; benen lang en gespierd vanaf de lendenen tot aan de sprongen; de onderbenen moeten sterk, kort en recht zijn. De spronggewrichten neigen daardoor naar elkaar en de achtervoeten draaien hierdoor naar buiten.

VOETEN:
De voorvoeten moeten recht zijn en iets naar buiten gedraaid, van middelmatige grootte en vrijwel rond, de achtervoeten rond en kompakt. De tenen aaneengesloten en stevig, duidelijk van elkaar gescheiden, waardoor de knokkels hoog zijn en in het oog vallend.

STAART:
De staart moet laag aangezet zijn, nogal uitsteken en vervolgens neerwaarts buigen. Hij moet rond zijn, glad en zonder franje of ruwe haren. De staart moet matig van lengte zijn, eerder kort dan lang, dik bij de wortel en snel afnemend tot een dunnen punt. Hij moet benedenwaarts gedragen worden (geen bepaalde opwaartse krul aan het einde vertonende) en de hond mag hem niet over zijn rug dragen.

GANGWERK:
Het gangwerk is typerend, zwaar en gedrongen, waardoor het lijkt of hij met korte, snelle stappen op de punten van zijn tenen loopt en zijn achtervoet nauwelijks opheft en daarmee over de grond schijnt te scheren. Hij loopt met een van zijn schouders lichtelijk vooruit. Een vitaal gangwerk is van het grootste belang.

BEHARING:
De beharing moet fijn van samenstelling zijn, kort, dicht en glad (slechts hard omdat zijn kort en dicht is, doch niet ruw)

KLEUR:
De kleur moet eenkleurig zijn of eenkleurig met een zwart masker of een zwarte snuit “smuts”. De kleur moet glanzen en in haar soort zuiver zijn, n.l.: gestroomd, rood met zijn verschillende variteiten, reekleurig, vaalbruin, etc., wit en wit gevlekte (d.w.z. een van de genoemde kleuren met wit). Leverkleurig, zwart en zwart met rood “black and tan” zijn zeer ongewenst.

GEWICHT:
Het gewicht van een reu: 25 KG (55 Lbs.); een teef 23 KG (50 Lbs.)