Voer. Mand. Speeltje. â–º Shop op Bol

De Beagle

Beagles zijn duidelijk producten uit onze Westerse wereld. Wat bij hen nog aan de oerhond herinnert, is alleen hun neus, de originele schuwheid en wildheid zijn al honderden van de grote heren. jaren geleden uit hun voorouders weg geselecteerd door de jachtmeesters Ze zijn gezeglijk, aanvaarden absoluut en zonder tegenpruttelen de dominantie van de mens, ze zijn bereid in een troepje te leven zonder grote heibel te maken. Deze eeuw, vooral sinds de laatste wereldoorlog, hebben ze zich ook leren aanpassen als gewoon huishondje, en leren leven zonder hun neus te gebruiken, die neus die normaal veld en bos wil afneuzen naar sporen van haas en konijn. Zo’n neus heeft weinig te doen in de stad, maar ze hebben die situatie leren aanvaarden en men zegt dat de Beagles geselecteerd voor de show en als gezelschap even opgeruimd en toch wat rustiger zijn dan de Beagles die nog in “packs” of meutes gehouden worden. Willen we iets van de Beagle begrijpen, dan moeten we teruggaan in de tijd, dan moeten we weten wat een meutehond is,

wat een lopende hond is. We moeten ons die moeite geven, ook als we het hondje uitsluitend in huis en tuin houden. Wie een Beagle in huis haalt, moet weten dat die leeft langs zijn neus en daar surrogaatspelletjes voor vinden.
Aquarel op zijde van Maruyama Okyo uit 1788
Als een voetbalploeg
De oudste jachthonden zijn de windhonden en de lopende honden. De lopende hond past het oeroude recept van de wolven toe: je jaagt in groep en iedereen heeft een bepaalde taak. Zodra de prooi is uitgezocht, blijf je het achtervolgen waarbij je elkaar aflost tot het dier is uitgeput en je het kunt stellen of omringen. Dan moet je het natuurlijk ook nog kunnen doden, wat bij een groot weerbaar dier niet zo eenvoudig is. Werk je samen met de mens, dan komt die je daar wel bij helpen of hij doet het in jouw plaats. Duizenden jaren heeft de mens zo de lopende honden gevolgd, eerst te voet, pas veel later, toen hij het paard gedomesticeerd had, ook te paard.
Jachtmethodes verbeterden, de mens leerde zijn honden selecteren, zijn meute lopende honden zo zorgvuldig samenstellen als tegenwoordig voetbalploegen worden ontworpen: voor aan de luggerds,
de aanvallers, de roekelozen, in het midden de wijze, degelijke honden die de kunst kennen om het spoor terug te vinden wanneer het voorbijgelopen is, achteraan de meelopertjes, die gewoon het aantal vergroten, zodat het wild wel degelijk beseft dat het onder grote en vooral talrijke druk staat. Onnodig hierbij nog maar eens alle namen en naties te vermelden die in dit evolutieproces gekend zijn, het zijn dezelfde namen en geschriften voor alle jachthonden. Enkel dit: heel onze cultuur – en dus ook onze jachtcultuur – vond haar oorsprong in het Oosten. De jachtcultuur is in het Westen het sterkst beïnvloed door de Kelten, in de eerste plaats beroemd om hun geweldige lopende honden. Daardoor is op dit ogenblik de grootste concentratie en diversiteit aan lopende honden te vinden in Frankrijk. De Keltenerfenis op de Britse eilanden heeft zich eigenaardig genoeg vooral uitgedrukt in de grote windhonden.
voorbeeld uit van de kongo-go (1948)
Noord en Zuid
De Engelsen stonden altijd in nauw contact met Frankrijk, vooral sinds William the Conqueror en ook door hun relatie met Aquitanië. Vandaar dat vele Franse jachthonden in Engeland terechtkwamen, waar ze in de smaak vielen. We kennen allemaal de geschiedenis van onze Sint-Hubertushonden. De monniken van de Sint-Hubertusabdij in onze Ardennen gaven elk jaar 6 Sint-Hubertushonden aan de

Franse Kroon, via de grote heren kwamen ze zo terecht in Engeland, waar ze voortleefden onder de naam Talbot en later als bloodhound. De fenomenale neus van de Sint-Hubertushond werd overal ingebracht waar er tekort aan was. Samen met die neus gaf de Sint-Hubertushond ook zijn karakteristiek hoofd door met de lange fijne oren, de losse huid en de hallucinante stem. Vooral in het Zuiden van Engeland drongen zijn karakteristieken door in de plaatselijke jachthonden en zo ontstond het Southern Hound- type: groot, zwaar en eerder traag maar met een zeer goede neus en de koppigheid die nooit een spoor opgeeft. In het Noorden was de continentale invloed kleiner en ontstond de Northern Hound met minder neus maar vlugger en veel beter gebouwd, ongetwijfeld onder invloed van de windhond. Het lag voor de hand dat men trachtte de goede eigenschappen van beide typen te verenigen en de geschiedenis van de lopende hond in Engeland werd in essentie bepaald door de vermenging van deze beide typen.
Torn en Jerry
In Frankrijk werd volgens het bejaagd wild en de bodemgesteldheid elk type lopende hond ingedeeld in grote honden (chien d’orde), middenmaat (briquets) en kleine honden (bassets). Als vanzelfsprekend selecteerden de Engelse jagers ook hun honden in verschillende maten, maar zij deden het niet zo systematisch. Pas toen het grote wild verminderde, begonnen zij op grotere schaal de haas te bejagen,
maar in het begin nog altijd te paard en met honden die er te groot en te zwaar oorsprong voor waren. Toch bezat Elisabeth l (16de eeuw) al een meute kleine hondjes, waarmee ze graag uit jagen ging. Die kleine lopende honden werden Beagles genoemd en het spreekt vanzelf dat zij het uiterlijk en het temperament hadden van hun voorouders, de grote honden. Onder de 16 inches (40cm) schoft- hoogte werden ze Beagles genoemd, de term is waarschijnlijk van Keltische oorsprong en betekent klein. Je had ook heel kleine Beagles (9 a 10 inches) die soms schertsend pocket-Beagles genoemd werden.

Het is natuurlijk moeilijk zo’n kleine hond met nog voldoende bouw en snelheid te fokken om haas en konijn te pakken. Maar zij hebben wel het voordeel dat ook oudere mensen te voet gemakkelijk zulke meutes kunnen houden. En het is zo goed ais zeker dat het wild zijn snelheid aanpast aan de snelheid van de achtervolgers. Hoe trager de meute, hoe trager het wild wegvlucht, soms lijkt het echt op een kat- en muisspel, Tom en Jerry. Kleinere honden hebben ook lichtere stemmetjes en het wildvergist zich dus nooit.

De arme vos
Beagles, ook kleinere Beagles, hebben dus grotere voordelen, ze zijn ook economischer te houden en een klein jachtgebied kan al volstaan. Zij werden zeer populair, vooral bij de kleinere landheren, maar in het midden van de 18de eeuw ontdekte de adel iets nieuws: fox hunting. De arme vos, die men tot dan toe niet de moeite van een spectaculaire hunt waardig achtte, werd nu het leukste tijdverdrijf van Engelse gentlemen en er ontwikkelde zich een heel ritueel rond hem en de paarden, de hunters, waarop men hem in gestrekte galop achterna zit. De kleine Beagle werd niet meer gewaardeerd, het aantal packs (meutes) verminderde, er werd niet meer goed geselecteerd. Pas rond 1875 kwam hij opnieuw in de mode, men gaf hem nu een injectie van Hariërbloed (de Harriër is de Engelse hound net groter dan de Beagle), wat zijn structuur en snelheid verbeterde. Tot aan Wereldoorlog l kende Engeland een zeer groot aantal beroemde Beaglepacks, nu is dat aantal sterk teruggelopen