De Hollandse Herder stamt zoals de naam al zegt oorspronkelijk uit Nederland. Dit ras kent 3 soorten: kortharig (zilver- of goudgestroomd), ruwharig (blauwgrijs, peper- en -zoutkleurig, zilver- of goudgestroomd) en langharig (zilver- of goudgestroomd). Voor alle variëteiten geldt dat men op tentoonstellingen liever niet te veel wit aan borst en voeten ziet. Reuen hebben een schouderhoogte die tussen de 57 en 62 cm ligt. Bij teven varieert deze hoogte van 55 tot 60 cm. De Hollandse Herder is een aanhankelijke leergierige hond. Daarnaast is hij intelligent, gehoorzaam, sober, zeer trouw aan de baas en zijn gezin. Onomkoopbaar, waaks, actief en
beweeglijk. Hollandse Herders zijn echte all-round honden. Ze kunnen en willen graag wat van u leren en hebben nieuwe commando’s vrij snel door.
Men moet in alle omstandigheden van hem op aan kunnen. Hij mag zich niet laten afschrikken of snel uit evenwicht laten raken. In bepaalde takken van hondensport kunnen ze echte uitblinkers worden, mits het ras er een zekere uitdaging uit kan halen. Dit ras kan het ook goed vinden met soortgenoten en andere huisdieren.
Standaard F.C.I. (nr.223)
Algemene verschijning
Een middelgrote, middelzware, flink gespierde hond van krachtige, evenredige bouw; met intelligente uitdrukking en levendig temperament.
Karaktereigenschappen
Aanhankelijk, gehoorzaam, volgzaam, waakzaam, paraat, zeer trouw en betrouwbaar, weinig eisend met veel uithoudingsvermogen, steeds oplettend, actief en begaafd met de ware herders hondenaard.
Maten
De lichaamslengte is langer dan de schofthoogte, verhouding ongeveer als 10 tot 9. De schofthoogte reuen van 57 tot 62 cm. De schofthoogte teven van 55 tot 60 cm.
Variëteiten
Naar beharing onderscheidt men: *Korthaar *Langhaar *Ruwhaar
Gangen
Vlot, soepel, normaal; benen niet “gebonden” voorwaarts gebracht, doch evenmin zwevend of uitgrijpend.
Hoofd
Afmeting in goede verhouding tot het lichaam; vorm eer gestrekt dan zwaar. Zonder plooien en droog. De voorsnuit iets langer dan het vlakke voorhoofdgedeelte. De neusrug recht en evenwijdig met de schedel verlopend; weinig stop. Goed aansluitende lippen. Bij de ruwhaar variëteit lijkt het hoofd een meer vierkante vorm te hebben; dit is schijn.
Oren
Eer klein dan groot. In actie straf staand, naar voren gedragen, hoog aangezet. Vorm: niet lepelvormig.
Ogen
Donker gekleurd, middelgroot, amandelvormig (geen knikkeroog), enigszins schuin geplaatst.
Neus
Steeds zwart.
Gebit
Krachtig van ontwikkeling en regelmatig gevormd. Bij gesloten mond komen de bovensnijtanden vòòr en tegen die van de onderkaak; het zogenaamde schaargebit.
Hals
Verlangd wordt een niet te korte, droge hals, zonder plooien en geleidelijk verlopend in de bovenlijn van de romp.
Romp
Stevig, ribben licht gewelfd.
Borst
diep, doch niet smal. Onderborst geleidelijk overgaande in de buiklijn.
Rug
kort, recht en krachtig. Lendenen stevig, niet lang of smal. Kruis mag niet kort of afvallend zijn.
Voorbenen
Krachtig, goed gespierd en geknookt. Over het geheel steeds een rechte lijn vormend, doch met voldoende vering in middenvoetsgewricht. Schouders goed aansluitend aan de borstkas. Ligging van het schouderblad schuin, met een aansluitende bovenarm van goede lengte.
Achterbenen
Eveneens krachtig, goed gespierd en geknookt. Normale, matige hoek vormend in het kniegewricht, waardoor ook het dijbeen niet overdreven schuin komt te lopen. Ook in de spronggewrichten wordt matige hoekvorming gewenst, zodanig, dat de hiel juist in de loodlijn vanuit de zitbeensknobbel komt te vallen. Geen hubertusklauwen.
Voeten
Goed gesloten; teenleden gebogen, waardoor lange voeten worden voorkomen. Zwarte nagels en elastische, donkere voetzolen.
Staart
In rust recht of hangend met lichte buiging. Lengte tot het hielbeen. In actie sierlijk opwaarts gedragen, nimmer krullend of zijwaarts vallend.
Bijzonderheden betreft de verschillende haarvariëteiten.
Korthaar
Gewenst wordt een over het gehele lichaam vrij harde, niet te korte beharing met wollig onderhaar. Kraag, broek en staartveer moeten duidelijk zichtbaar zijn.Kleur: meer of minder duidelijk uitgesproken stroming op bruine ondergrond (goudgestroomd) of op grijze ondergrond (zilvergestroomd). Stroming doorlopend over het gehele lichaam, ook in kraag, broek en staartveer. Veel zwart dekhaar is ongewenst. Bij voorkeur zwart masker.
Langhaar
Over het gehele lichaam lange, rechte, liggende, grof aanvoelende beharing zonder krul of golving, met wollig onderhaar. Hoofd, oren, voeten, evenals achterbenen beneden het spronggewricht kort en dicht behaard. De achterzijde van de voorbenen vertoont sterk ontwikkelde, naar onder in lengte afnemende beharing, de zogenaamde veer. Staart rondom overvloedig behaard. Geen franje aan de oren.
Kleur hiervoor geldt hetzelfde als voor de korthaar.
Ruwhaar
Over het gehele lichaam wordt een dichte, harde, warrelige beharing gewenst met, behalve aan het hoofd, wollig dicht onderhaar. De pels moet goed gesloten zijn. Boven- en benedenlip flink behaard (zogenaamde snor en baard), niet zacht, goed afstaand en ruige, afstaande wenkbrauwen. Het haar op de schedel en aan wangen en oren is minder sterk ontwikkeld. Staart rondom sterk behaard. Sterk ontwikkelde broek is gewenst. Kleur: blauwgrijs en peper- en zoutkleur, zilver- en goudgestroomd. De stroming komt bij de ruwhaar (in tegenstelling tot de andere variëteiten) in het bovenhaar minder duidelijk tot uitdrukking.
Fouten
Teveel wit aan borst of voeten, dan wel witte streep of vlek elders op het lichaam. Niet zwarte neus. Slaphangende of lepelvormig oor. Foutieve kleur of aftekening en teveel zwart dekhaar. Over- en onderbijten. Gecoupeerde oren of staart. Krulstaart.