De Kishu is een middelgrote hond die in Japan tot de Shikahonden behoort. Dit ras is zeer oud en men kan het spoor terugvolgen tot in de voorchristelijke tijd. De Kishu komt uit de bergstreken rond Wakayama (provincie Mie) en is het meest bekend als een voortreffelijke jager op wilde zwijnen, maar werd ook gebruikt voor hoefdieren. zeer moedig, zeer bewegelijk en bovendien schoon, stil en rustig en een goede waakhond. In Japan zijn ongeveer z’n 80 exemplaren aanwezig. Buiten land van herkomst komt hij nauwelijks voor. Het ras is sinds 1934 beschermd.
De Kishu is een middelgrote, krachtige, gespierde en rechthoekige hond.
Hoofd:
Brede schedel, markante stop, vlakke neusrug, krachtige kaken en zwart neusspiegel. Bij witte honden is een vleeskleurige neus toegestaan. Droge lippen.
Ogen:
Tamelijk klein, driehoekig oogopeningen en donkere ogen.
Oren:
Klein, driehoekig en rechtopstaand/naar voren hellend.
Gebit:
Schaargebit
Hals:
Krachtig en gespierd.
Lichaam:
Korte rug, brede en gespierde lendenpartij, diepe borstkas met goed gewelfde ribben, goed opgetrokken lijn.
Ledematen:
Goed gehoekte voorhand met rechte
benen en krachtige botten. Goed gehoekte achterhand met lage sprongen. Goed van spieren voorzien.
Voeten:
Rond, goed aangesloten, met veerkrachtige voetzolen en donkere nagels.
Staart:
Dik en hoog aangezet. Word in een boog over de rug gedragen.
Gangwerk:
Krachtig en wijd uitgrijpend.
Vacht:
Harde en recht dekhaar en een zachte, dichte en weelderige ondervacht.
Kleur:
Wit, rood of getijgerd. Wit is de meest voorkomende kleur.
Schofthoogte:
Reu 51,5cm, teef 45,5cm. Een variatie van ongeveer 3cm is toegestaan.