De geschiedenis van de Thai Ridgeback
De Thai Ridgeback is een oud ras waarvan de eerste tekeningen zijn gevonden op archeologische vondsten in Thailand van ongeveer 350 jaar geleden. De vondsten kwamen voornamelijk voor in het oostelijk deel van Thailand waar de honden werden gebruikt voor de jacht en om de veewagens op de weg te volgen en te bewaken. Bovendien moest hij huis en haard verdedigen. Het ras heeft zijn originele type vooral weten te behouden, vanwege de slechte bereikbaarheid van grote delen van oostelijk Thailand. Omdat het geisoleerd leefde en niet met andere rassen in aanraking kwam, waren er minder mogelijkheden tot vermenging met
andere hondenrassen. Buiten zijn vaderland is het nog steeds een uiterst zeldzaam ras en kan het als kynologische rariteit worden beschouwd.
karakter:
De Thai is een lieve aanhankelijke hond. Lief en zelfs erg voorzichtig met kinderen. De trouw van een Thai is onvoorwaardelijk, mits je zijn trouw âverdientâ hebt. Je zult je tegenover de Thai moeten bewijzen. Als je goed voor de hond bent, zal de hond goed voor jou zijn en voor je door het vuur gaan. Het zijn natuurlijk niet voor niks geweldige waakhonden! Tegenover vreemden kan de Thai wat gereserveerd zijn. In onze ogen een prima eigenschap.
De hond kijkt het allemaal eerst eens even aan voordat ie zich bloot geeft. Al met al een speelse, zachtaardige hond. Veel beweging is een must voor deze honden!
Ze zijn enthousiast en spontaan. Maar âmet een kopâ. Oftewel, ze kunnen heel erg eigenwijs zijn. Voed je de hond echter op met vaste regels en geef je duidelijk aan wie de roedelleider is, is er niets aan de hand en zal de hond zijn plaats binnen het gezin zonder meer accepteren.
De Rasstandaard
De Thai Ridgeback Dog is een middelgrote, kortharige hond met een ridge op zijn rug. De hond is licht rechthoekig, gespierd en beweeglijk. Hij is levendig en actief.
Hoofd::
platte schedel, matige stop, rechte en lange neusrug, krachtige kaken, droge lippen en een zwarte neusspiegel. Zwarte vlekken op de tong.
Ogen:
middelmatig groot, amandelvormig, donkerbuin. Bij blauwe en zilverkleurige honden zijn amberkleurige ogen toegestaan.
Oren:
vrij breed op de schedel aangezet, groot en driehoekig, rechtopstaand en iets naar voren gericht.
Gebit:
schaargebit.
Hals:
sterk en gespierd. Het hoofd moet hoog worden gedragen.
Lichaam:
sterke rug en lendenen, licht gewelfde croupe, diepe en ruime borstkas met matig gewelfde ribben, opgetrokken buiklijn.
Ledematen:
rechte en evenwijdige voorbenen, goed gehoekte en goed bespierde achterhand.
Staart:
reikt tot aan de punt van de sprong en wordt hoog gedragen.
Voeten:
normaal gesloten met zwarte of bruine nagels.
Gangwerk:
vrije, evenwijdige en ritmische bewegingen.
Huid:
zacht en strak aanliggend.
Vacht:
kort en zacht. De ridge op de rug is ontstaan doordat het haar op de plek in tegengestelde richting groeit ten opzichte van de rest van de vacht. De ridge dient van de schouders tot aan de heupbeenknobbel te lopen, symmetrisch te zijn en bij voorkeur smal.
Kleur:
licht kastanjebruin, zwart, zilverkleurig en blauw.
Schofthoogte:
reu 61-66 cm, teef 58-61 cm.