De Duitse Staande Korthaar is een adellijke verschijning, die snelheid, kracht en uithoudingsvermogen uitstraalt. Hij beschikt over uitstekende jachtkwaliteiten zowel voor als na het schot.
Hij is een ruim jagende hond die op een indrukwekkende manier wild kan aantrekken, vastzetten en voorstaan. Ook als apporteur is hij betrouwbaar. De korthaar is een onvermoeibare en stijlvolle jager, dit maakt hem tot een echte jachtkameraad en allround jachthond. Als gezinshond kan de korthaar ook prima zijn plaats innemen.
Hij heeft een goedaardig karakter en is een intelligente hond die vrij snel leert. Hij zoekt graag het gezelschap van zijn baas en diens gezinsleden op. Ook is de korthaar dol op kinderen en gaat met hen op een zachtaardige manier om.
Hij kan goed met andere honden samenleven. Door zijn jachtpassie vraagt hij echter ook veel aandacht, vooral in het bijbrengen van gehoorzaamheid.
De Duitse staande korthaar is echter wel een hond die graag voor zijn baas werkt en tot het uiterste wil gaan. Hij is daarom uitermate geschikt om gehoorzaamheidstraining, jachttraining of een vorm van behendigheid mee te doen. Dit is ook aan te bevelen. Wordt de korthaar niet afgericht dan bestaat het gevaar dat hij op eigen houtje zijn jachtpassie gaat botvieren met als gevolg dat men de hond niet meer los durft te laten. Bij het aanschaffen van een korthaar pup dient men hier zeker rekening mee te houden.
Hij heeft een consequente opvoeding nodig. Met veel geduld, tact maar vooral liefde dient de korthaar opgevoed te worden. Het is een gevoelige hond met een zachtaardig karakter.
Oorsprong:
Er zijn verschillende theorieën over de herkomst van de Duitse Staande Korthaar. Een theorie is dat de Duitse Brakachtige hond de stamvader van dit ras zou zijn.
Dan nog is er een theorie dat de korthaar afstamt van de Alans, dogachtige honden uit de tijd van het Romeinse rijk. Vast staat dat Duitsland het land van oorsprong is.
Dr Kleemann verdedigde zijn opvatting dat de oorsprong van de korthaar de Spaanse Pointer was, later gekruist met de Hounds. In de jaren â20 kwam het ras in Duitsland weer tot volledige bloei. In 1897 werd het eerste stamboek van het âDeutsch Kurzhaar Verbandâ uitgegeven, waarin de eerste rasstandaard van de korthaar werd beschreven
Rasstandaard:
Algehele verschijning:
Adellijke, harmonische hond, die uithoudingsvermogen, kracht en snelheid uitstraalt. Sierlijke omtreklijnen, droog hoofd, goed gedragen staart en strak vel.
Aard:
Volgzaam, intelligent en leergierig, trouw, actief, spontaan, moedig, goede neus, waaks, speels en vriendelijk.
Hoofd / snuit:
Droog en scherp omlijnd, de vorm van de schedel is meer vlak dan bol, met een geleidelijke stop naar de neusrug. De snuit niet te puntig. Bruine neus met ruime neusgaten. De lippen mogen niet te sterk overhangen.
Oren:
Oren breed en hoog aangezet, glad en zonder plooien aanliggend gedragen.
Ogen:
Middelmatig groot. Ze mogen niet te diep liggen of uitpuilen. De oogleden moeten goed aansluiten. Kleur is bruin, zo donker mogelijk.
Gebit:
Sterk scharend gebit. Met alle gebitselementen compleet.
Hals:
Van goede lengte, zeer gespierd, wordt naar de schouders langzamerhand breder. De huid van de keel moet aansluiten.
Borst:
Diepe borst en goed gewelfde ribben. Deze moet, over het algemeen, een meer diepe dan brede indruk maken, maar moet in een evenredige verhouding tot de overige delen van het lichaam staan. Het borstbeen moet op hoogte van het elleboogscharnier liggen. Het borstbeen loopt in een geleidelijke lijn over in de ribbenboog.
Rug, lendenen, buik en kruis:
Een strakke rug is voor snelle en langdurige bewegingen van zeer groot belang.
Niet te lang en in de lendestreek breed en lenig, alsook recht tot licht gewelfd.
Het kruis moet breed en lang genoeg zijn, niet kort afvallen en naar de staart licht toelopen. Buik moet een beetje opgetrokken zijn, zonder daardoor de indruk van een dun lichaam te maken.
Voorhand:
Schouders schuin, goed en droog gespierd. Schouderbladen aansluitend, bovenarm zo lang mogelijk. Ellebogen ver naar achteren gelegen, noch aangedrukt noch naar buiten gedraaid. Onderarmen recht, voldoende gespierd, met krachtige niet te grove beenderen. Voorvoetgewricht in lichte hoek; voorste middelvoet niet te steil.
Achterhand:
Goed gehoekte achterhand met stevige gesloten voeten. Het bekken is lang, breed en ruim. Dijbeen dienovereenkomstig breed aangezet en goed gespierd. Onderbeen tot aan de middenvoet in juiste hoek. Een te scherpe hoek doet afbreuk aan het uithoudingsvermogen. De achtermiddenvoet moet krachtig zijn. Van achteren gezien moet deze juist een beetje naar buiten gericht zijn en onder het springgewricht staan.
Staart:
Hoog aangezet, in aanvang krachtig, daarna langzaam dunner wordend. In rust naar beneden dragend; bij kalme gang waterpas gedragen, niet te hoog boven de rug of sterk gekromd gedragen. Gedurende het zoeken levendig bewegend.
Vacht:
Kortharig met een dichte en harde structuur. De gladde vacht heeft geen bijzondere verzorging nodig.
Kleur:
Effenbruin, bruin met geringe witte aftekeningen, bruinschimmel met bruin hoofd en bruine platen. Zwart met dezelfde kleurschakeringen. Zwart is niet verboden maar wordt niet gepropageerd.
Gewicht:
Ongeveer 25 â 35 kg
Schofthoogte:
Reuen 62 â 66 cm, Teven 58 â 63 cm.