De Witte Herder is een middelgrote herdershond die voorkomt in twee verschijningsvariëteiten namelijk met een stok- of langstokharige vacht. Het is een zeer veelzijdige en ‘kleurrijke’ hond die een behoorlijke werklust bezit waardoor ze onder andere prima te trainen zijn op het gebied van gedrag & gehoorzaamheid, behendigheid, flyball en als reddingshond, speur- en hulphond, maar ook als actieve huishond zijn ze uitermate geschikt. Ze kunnen zich naar vreemden toe wat gereserveerd opstellen echter niet angstig of nerveus, naar vertrouwde mensen toe vriendelijk en aanhankelijk. Met hun doordringende expressie & schoonheid weten ze je al snel te betoveren. Kortom een ‘all round’ hond!
Geschiedenis
De oorsprong van de Witte Herder ligt bij de Duitse Herder. In vroegere tijden was bij de Duitse Herder niet de kleur van belang maar het werkvermogen, zodoende was er een witte voorvader in de bloedlijn van de Duitse Herder en werden er regelmatig witte pups geboren uit gekleurde ouders.
Aanvankelijk was dit geen probleem maar in 1959 werd de kleur wit uit de standaard van de Duitse Herder geschrapt waardoor de Witte Herdershond in Europa bijna volledig verdween. Dankzij het verder fokken met deze honden in Amerika en Canada kon de Witte Herdershond overleven.Een aantal van deze honden zijn naar Europa geëxporteerd.
De huidige populatie stamt af van deze overzeese importen gecombineerd met het handjevol overlevenden op het Europese continent. Tot voor kort werden ze dan ook de ‘Amerikaans Canadese Witte Herder’ genoemd, maar sinds de nationale erkenning in 1998 is het officieel ‘Witte Herder’ geworden! Door generaties lang te fokken met zuiver witte lijnen hebben deze Witte Herdershonden zich kunnen ontwikkelen tot een zelfstandig ras. De Witte Herder wordt al geruime tijd geregistreerd door de Raad van Beheer op Kynologisch gebied in het zgn. Voorlopige Register zoals in verschillende andere landen ook het geval is. De verwachting is dat de FCI het ras binnenkort internationaal zal erkennen onder de naam ‘Berger Blanc Suisse’.
Exterieur
Hoofd: Krachtig, droog en adellijk gevormd, in natuurlijke verhouding tot het lichaam staand. Van boven en opzij gezien wigvormig, naar de neus toe smaller verlopend. Bovenbelijning van schedel en snuit lopen evenwijdig.
Schedel: Slechts flauw gewelfd, met aanwezige middengroef.
Stop: Zacht verlopend.
Neus: Normaal gevormd, middelgroot. Zwart gewenst, wisselneus wordt getolereerd.
Snuit: Krachtig en middellang. Neusrug en onderkaakbelijning recht, naar de neus toe licht samenlopend.
Lippen: Strak, droog, goed gesloten en zwart.
Gebit: Krachtig en volledig schaargebit, waarbij de tanden loodrecht in de kaak moeten staan.
Ogen: Middelgroot, amandelvormig, licht schuin liggend met goed aanliggende zwarte oogranden. Kleur is donkerbruin tot zwart.
Oren: Hoog aangezette, goed rechtop gedragen evenwijdig naar vorengerichte grote staande oren in de vorm van een langgerekte van boven licht afgeronde driehoek met korte beharing.
Hals: Middellang en goed gespierd, breed aangezet aan het lichaam zonder keelhuidvorming; de elegant gewelfde neklijn verloopt zonder onderbreking vanaf het matig hoog gedragen hoofd tot de schoft, de keellijn vloeiend tot het borstbeen.
Lichaam
Romp: Krachtig gespierd, middellang.
Schoft: Duidelijk aanwezig, vloeiend in hals en rug overgaand.
Rug: Recht en horizontaal, sterk gespierd.
Croupe: Lang en van gemiddelde breedte, aanzet bijna horizontaal, vervolgens naar achteren geleidelijk afvallend.
Borst: Niet te breed, diep ca. de halve schofthoogte en tot aan de ellebogen reikend. Ovale, ver naar achter reikende borstkas. Duidelijke voorborst.
Buik/Flanken: Slanke, strakke flanken. De buiklijn verloopt licht naar boven.
Staart: Rondom vol behaarde sabelstaart die naar de punt toe smaller wordt. Liefst diep aangezet en tot het spronggewricht reikend, in rust hangend of het onderste eenderde deel licht opgebogen, in beweging hoger, maar nooit boven de ruglijn gedragen.
Ledematen: Krachtig, pezig, middelzwaar.
Voorhand: In front gezien recht. Slechts matig brede stand, van opzij gezien goed gehoekt; goed aansluitende ellebogen.
Schouder: Lang en goed schuin gesteld schouderblad; goede hoeking; de gehele schouderpartij goed gespierd.
Opperarm: Recht, voldoende lang, sterk gespierd.
Onderarm: Lang, recht, pezig.
Middenvoorvoet: Stevig en maar licht schuin gesteld.
Achterhand: Van achter gezien recht en evenwijdig, niet te breed staand, van opzij gezien voldoende gehoekt.
Dijbeen:: Middellang met sterke bespiering.
Onderbeen:Middellang, schuin gesteld met stevige botten en goed gespierd.
Spronggewicht: Krachtig, goed gehoekt.
Midden achtervoet:Middellang, recht en pezig; Wolfsklauwtjes moeten zijn verwijderd.
Voeten:Ovaal, achter iets langer dan voor, tenen dicht sluitend en goed gewelfd; stevige, zwarte voetzolen; donkere nagels gewenst.
Gangwerk: Soepele, ritmische bewegingsafwikkeling, gelijkmatig, vlot en volhardend wijd uitgrijpende voortred en krachtige stuwing, in draf bijzonder uitgrijpende vloeiende-lichte voorwaartse beweging.
Huid: Glad op de bespiering liggend, zonder rimpelvorming en donker gepigmenteerd.
Vacht: Middellang, dicht, goed aanliggend stok- of langstokhaar, rijke, wollige ondervacht bedekt met stevig, recht stekelhaar, snuit, gezicht, oren en voorzijde van de benen zijn korter behaard, nek en achterzijde van de benen zijn iets langer behaard. Licht golvend haar is toegestaan.
Kleur: Wit. Zuiver wit verdient de voorkeur.
Fouten: Elke afwijking van voorgenoemde punten is als fout te beschouwen waarvan waardering in verhouding staat tot de mate van afwijking. Waarbij rekening mee wordt gehouden in hoeverre wezenlijk afbreuk aan het ras beeld wordt gedaan.