Geschikt zijn als gezelschapshond wordt in deze tijd steeds belangrijker.
Om alle rasverenigingen behulpzaam te zijn dit belangrijke aspect in gedragsinventarisaties en in de fokkerij te betrekken heeft de Raad de MAG-test laten ontwikkelen.
MAG staat voor Maatschappelijk Aanvaardbaar Gedrag. De test is in oktober 1998 aan kynologisch Nederland gepresenteerd. Inmiddels heeft een aantal verenigingen ermee kennisgemaakt.
Na een aarzelende start gaan steeds meer verenigingen ertoe over de test te gebruiken, vooral als inventarisatiemiddel, om de stand van zaken rond het gedrag in het betreffende ras in kaart te brengen.
Standaardisatie
Twee eigenschappen maken een hond ongeschikt als gezelschapshond en ook als fokdier van gezelschapshonden: overmatige angst en overmatige agressie. Daar test de MAG-test dus op.
Maar het is voor rasverenigingen mogelijk ook andere gedragsaspecten te laten meten.
De test is vastgelegd in een protocol, dat een zo groot mogelijke gelijkvormigheid garandeert van de test, zowel wat betreft de opstelling, de inhoud, de timing, de observatie en de interpretatie van de observaties.
Twee speciaal daarvoor geschoolde en daartoe bevoegde gedragskeurmeesters nemen de test af.
Alternatief
De Raad van Beheer heeft de MAG-test bij het ministerie van Landbouw gepromoot als alternatief voor de ‘agressietest' die het ministerie heeft laten ontwikkelen om agressief geachte honden mee te testen.
Voorwaarde van het ministerie om de MAG-test voor dit doel in te zetten was dat werd aangetoond dat de test daarvoor bruikbaar is.
Uit onderzoek is gebleken dat dit inderdaad zo is.
Drie opties
De MAG test biedt dus aan de kynologie en de maatschappij een algemeen hulpmiddel, breed inzetbaar, om gedrag te testen, bij alle rassen, bij alle honden.
Desgewenst kan aan het met goed gevolg doorlopen van de test een certificaat worden verbonden, maar van wezenlijk belang voor de test zelf is dat niet.
Verder beoogt de MAG-test synergie te bewerkstelligen tussen datgene wat in afzonderlijke rasverenigingen geschiedt op het gebied van onderzoek aan karakter en gedrag.
Tenslotte acht de Raad de MAG-test een praktisch alternatief voor de ‘agressietest', op brede schaal inzetbaar voor het door de overheid aangekondigde screenen vooraf van als ‘agressief' aangemerkte rassen en honden.
A) Testonderdelen met eigenaar
Inleiding algemeen
De testleider wijst de geleider de plaats waar hij/zij met de hond moet gaan staan, geeft uitleg over de procedure van de test zonder daarbij de hond te provoceren en deelt de geleider mede dat hij/zij te allen tijde gerechtigd is de test te stoppen als naar zijn/haar oordeel voortzetting niet in het belang van de hond is.
De testleider controleert de identificatie van de hond middels een chipreader of een aangebrachte tatoeage.
De testleider overhandigt de geleider een flexilijn met stevig leren halsband en verzoekt hem/haar deze om de hond te doen.
De testleider wijst de begeleider erop dat het gebruik van de noodstop van de flexilijn tijdens de tests alleen in uiterste noodzaak is toegestaan als gevaarlijke situaties voor mens of dier zouden kunnen ontstaan.
Voorts dient de geleider zich te onthouden van elke vorm van contact die tot onder het appel brengen van de hond zou kunnen leiden.
De voorwerpen welk bij de testonderdelen met geleider als prikkel worden gebruikt bevinden zich op een afstand van 1.5 meter van de bij de onderdelen geplaatste pionnen. De onderlinge afstand tussen de prikkels bedraagt 10 tot 12 meter.
Testonderdeel 1: Kennismaking, 1e poging tot aai-contact
De hond en zijn geleider zijn zodanig voor een muur, afrastering of hek opgesteld dat de hond geen ruimte heeft om achter de geleider weg te kruipen.
Aan de muur, afrastering of hek is een lijn van 1 meter bevestigd, waaraan de geleider de hond vastlegt. Ook de flexilijn wordt door de geleider als extra beveiliging in de hand genomen.
Een testhelper loopt met een kunst arm/hand naar hond en eigenaar toe, begroet de eigenaar, aait de hond om de passieve vriendelijkheid te testen.
Totale testduur: 20 seconden.
Testonderdeel 2: Voorwerp (witte lap)
De eigenaar loopt met de hond aan een flexilijn naar de pion die op een afstand van 1.5m voor de prikkel staat. Als hij daar staat, wordt een grote lap b.v. jasschort van grond omhoog getrokken en valt vervolgens weer op de grond.
De eigenaar blijft staan om de hond de gelegenheid te geven zelf op onderzoek uit te gaan. Na 10 seconden geeft de testhelper een teken en dan gaat de eigenaar naar het voorwerp toe en wijst op de lap.
Dit mag 10 seconden duren en op teken van de testhelper loopt de eigenaar door naar de volgende pion.
Totale testduur: 20 seconden.
Testonderdeel 3: Voorwerp (vooruit getrokken vreemd voorwerp; kat)
De eigenaar loopt met de hond aan een flexilijn naar de pion die op een afstand van 1.5 m voor de prikkel staat. Als hij daar staat, wordt de kat langs getrokken.
De eigenaar blijft staan om de hond de gelegenheid te geven zelf op onderzoek uit te gaan. Na 10 sec. geeft de testhelper een teken en dan gaat de eigenaar naar het voorwerp toe en wijst op de kat.
Dit mag 10 seconden duren en op teken van de testhelper loopt de eigenaar door naar de volgende pion.
Totale testduur: 20 seconden.
Testonderdeel 4: Geluid (alarmsignaal, toeter)
De eigenaar loopt met de hond aan een flexilijn naar de pion die op een afstand van 1.5 m voor de prikkel staat. Als hij daar staat wordt, gaat gedurende 10 seconden een alarmsignaal.
De eigenaar blijft staan om de hond de gelegenheid te geven zelf op onderzoek uit te gaan. Na 10 seconden geeft de testhelper een teken en dan gaat de eigenaar naar het voorwerp toe en wijst erop.
Dit mag 10 seconden duren en op teken van de testhelper loopt de eigenaar door naar de volgende pion.
Totale testduur: 20 seconden.
Testonderdeel 5: Geluid ( vallende blikken op metalen ondergrond)
De eigenaar loopt met de hond aan een flexilijn naar de pion die op een afstand van 1.5 m voor de prikkel staat. Als hij daar staat, vallen een aantal blikken met kiezels gevuld, op een metalen plaat.
De eigenaar blijft staan om de hond de gelegenheid te geven zelf op onderzoek uit te gaan. Na 10 seconden geeft de testhelper een teken en dan gaat de eigenaar naar het voorwerp en wijst erop.
Dit mag 10 seconden duren en op teken van de testhelper loopt de eigenaar door naar de plaats van het volgende onderdeel.
Totale testduur: 20 seconden.
Testonderdeel 6: Insluiting normale pas (3 personen)
Hond en eigenaar staan zo voor een muur/afrastering/hek, dat de hond geen ruimte heeft om achter de eigenaar weg te kruipen. Aan de muur, afrastering of hek zit een daarvoor geschikt bevestigingspunt met daaraan een lijn van 2 m, waaraan de eigenaar de hond vastmaakt.
De flexilijn heeft de hond ook aan de halsband. De eigenaar gaat naast de hond staan en neemt de flexilijn in de hand. De extra bevestiging is een veiligheidsmaatregel. Als achtergrond mag geen verstek gebruikt worden, maar alle andere mogelijkheden ( afrastering of hek e.d.).
De testhelpers gaan op uitgangspunt op een afstand van ongeveer 6 m van de hond staan. Met normale pas (dus niet vertraagd of versneld) wordt de eigenaar en hond door 3 personen ingesloten tot een afstand van ruim 2 meter.
De testhelpers zwijgen en kijken naar de hond die zover wordt genaderd dat hij net niet bij de helpers kan komen (het einde van de lijn markeren met een kalkstreep op grond is handig!, anders aangeven met pionnen).
De testhelpers blijven 10 seconden staan, doen daarna een pas achteruit. Dan pas draaien zij zich om en lopen in hetzelfde tempo terug. De hond wordt niet aangehaald en de testhelpers blijven zwijgen.
Totale testduur: 20 seconden.
Testonderdeel 7: Insluiting versnelde pas (3 personen)
Direct als de testhelpers weer op het uitgangspunt zijn, gaan ze zwijgend en in een versnelde pas op de eigenaar en hond af. Ze kijken de hond aan. De testhelpers sluiten de eigenaar en hond in tot zover dat de hond net niet bij hen kan komen (kalkstreep).
De testhelpers blijven 10 seconden staan, doen daarna een pas achteruit. Dan pas draaien zij zich om en lopen in het zelfde tempo terug. De hond wordt niet aangehaald.
Totale testduur: 20 seconden.
B) Testonderdelen zonder eigenaar
De hond wordt vastgemaakt aan een geschikte lijn van 2m op een plek waarbij hij naar links, rechts maar niet naar achter kan uitwijken.
De eigenaar gaat uit zicht (in kantine, achter verstek aan andere kant van het terrein ). De eigenaar kan de hond van een afstand zien, zonder dat deze de eigenaar ziet.
Testonderdeel 8: Stimulus hond
Op een teken van de testleider wordt met een andere aangelijnde hond van het zelfde geslacht maar niet gelijkend als de te testen hond toegelopen tot een pion welke op 2 meter van de cirkel is geplaatst.
Hij blijft 20 seconden staan en gaat weer weg. De geleider van de stimulus hond houdt zijn hond zo goed mogelijk onder controle en blijft 20 seconden op het markeringspunt staan. Vervolgens gaat hij op een teken van de testleider weg.
Totale testduur: 20 seconden.
Testonderdeel 9: Vriendelijke benadering
De testhelper loopt op een vriendelijke manier met de uitgestoken kunsthand recht op de hond af. Hij laat de hond aan de hand snuffelen en probeert de hond te aaien over de kop, hals of rug. Hierbij mag de testhelper tegen de hond praten.
Na de hond geaaid te hebben, keert de testhelper op een teken van de testleider om, en loopt weg.
Totale testduur: 20 seconden.
Testonderdeel 10: De bel
De testhelper loopt op een teken van de testleider met een bel naar de hond tot de 2 meter markering. Dan begint hij luid te bellen, daarbij de hond, zo nodig, volgend.
Vervolgens stapt hij op een teken van de testleider naar achteren en loopt weg.
Totale testduur: 20 seconden.
Testonderdeel 11: De paraplu
De testhelper loopt op een teken van de testleider met een paraplu naar de hond tot de 2 meter markering. Dan doet hij gedurende 20 seconden de paraplu open en dicht, daarbij de hond, zo nodig, steeds volgend.
Vervolgens stapt hij op een teken van de testleider naar achteren en loopt weg. Het gebruik van een automatisch openklappende paraplu is niet toegestaan.
Totale testduur: 20 seconden.
Testonderdeel 12: De pop
Vanaf het startpunt wordt een pop van 70-80 cm. hoog met naar voren gestrekte armpjes in de richting van de hond getrokken tot deze de pop gemakkelijk kan bereiken. Daarbij dient de lijn, waarmede de pop wordt voortbewogen, laag op de grond te worden gehouden.
Dan wordt de pop 10 seconden stilgezet. Vervolgens wordt de pop op een teken van de testleider voorbij de hond getrokken over een afstand van tenminste 4 meter, dan wel teruggetrokken als het voorttrekken door de hond wordt belemmerd.
Totale testduur: 20 seconden.
Testonderdeel 13: Testhelper met pop
Op een teken van de testleider loopt een testhelper met een pop met naar voren gestrekte armpjes aan de grond en recht voor zich houdend, naar de hond met de pop aan te raken.
De hond dient tenminste eenmaal te worden aangeraakt. Vervolgens stapt hij op een teken van de testleider naar achteren, en gaat weg.
Totale testduur: 20 seconden.
Testonderdeel 14: Fixerende benadering
Een andere testhelper als bij vorig onderdeel loopt op een sluipende manier naar de hond toe en kijkt daarbij de hond strak aan. Hij blijft net voor de 2 m cirkel van de hond staan en kijkt 20 seconden de hond strak aan (dreigen door fixeren).
Als de hond met kop en/of lijf wegdraait, loopt de helper met de hond mee. Na 20 seconden stapt hij naar achter, draait zich om en gaat weg.
Totale testduur: 20 seconden.
Testonderdeel 15: Vriendelijk benaderen na stress
Dezelfde testhelper als bij onderdeel 14 loopt op een vriendelijke manier en met uitgestoken kunsthand recht op de hond af.
Hij laat de hond aan de kunsthand snuffelen en probeert hierna de hond over de kop, rug of hals te aaien. Daarbij zorgt de testhelper ervoor zelf niet binnen de 2 meter markering te komen.
Na de hond geaaid te hebben, keert de testhelper op een teken van de testleider om en loopt weg. Hierbij mag de testhelper tegen de hond praten.
Totale testduur: 20 seconden.
Testonderdeel eigenaar met kinderfiguur
De eigenaar wordt teruggeroepen, loopt met de pop voor zich naar zijn hond en laat zijn hond met de pop kennismaken. Totale testduur 20 seconden.
Normering
Normering agressief bijtgedrag
Alleen in testonderdeel 8 (de hond-hond confrontatie) is één keer agressief bijtgedrag toegestaan.
Onvoldoende beoordeling geschiedt indien de hond agressief bijtgedrag vertoont in andere onderdelen dan het bovengenoemde testonderdeel 8.
Normering angst
Bij de testonderdelen in aanwezigheid van de eigenaar ( 1 tot en met 7 en 16) is maximaal 3 keer grote angst toegestaan. Bij deze drie keer grote angst mag maximaal één keer paniek voorkomen bij testonderdeel 1 (kennismaking) of testonderdeel 3 (kat) of testonderdeel 5 (blikken).
Bij de testonderdelen in afwezigheid van de eigenaar (8 tot en met 15) is maximaal 7 keer grote angst toegestaan. Bij deze testonderdelen is één keer paniek toegestaan, mits deze optreedt bij testonderdeel 10 (bel) of testonderdeel 11 (paraplu) of testonderdeel 13 (opdringerige pop).
Let op
Bij de totale test (1 tot en met 16) mag in zijn totaliteit maar 9 keer grote angst optreden, inclusief de genoemde paniekreacties.
Onvoldoende beoordeling geschiedt indien
- de hond meer dan het bovenstaande aantal keren grote angst vertoont bij de testonderdelen met de eigenaar
- de hond in een ander dan de hierboven genoemde testonderdelen paniek scoort.
- de hond meer dan één keer paniek scoort in aanwezigheid van de eigenaar.
- de hond meer dan één keer paniek scoort in afwezigheid van de eigenaar.
- de hond 3 keer grote angst vertoont bij de testonderdelen in aanwezigheid van de eigenaar en paniek vertoont bij testonderdeel 3 en 5
NB: Per 1 juli 2003 is er een wijziging in de normering van de Mag-test. De normering is nu als volgt: Er was één keer bijtgedrag toegestaan in de onderdelen 1,8,9 en 11 t/m 16.
Dit is nu alleen nog maar toegestaan in onderdeel 8 (hond-hond confrontatie). Termenlijst opgesteld door drs. D. J. U. Planta (april 2000)
Angstgerelateerde gedragskarakteriseringen
Gereserveerd/wantrouwen: hond nadert voorwerp of persoon niet, geen wijken/vluchten ed., geen houdingsverlaging, geen verdere angstsignalen, negeert lokken, geheven voorpoot kan voorkomen.
Ontwijken: hond loopt in een neutrale of hogere houding dan neutraal met boog om prikkel heen of loopt achteruit t.o.v. prikkel, of zonder verdere houdingsverlaging als staart al lager is dan neutraal.
Schrikachtig: aantal malen dat de hond een schrikreactie geeft (b.v ineen duiken, wijken, deinzen) gedeeld door het aantal prikkels.
Onzeker: lichte vorm van angst; lichte houdingsverlaging( oren naar achter en/of staart wat verlaagd), geen trillen, geen vluchten.
Successievelijk ambivalent gedrag: Bij een constante lagere houding dan neutraal ook wijken of intentie tot naderen. Indien gereserveerd gescoord zou worden, maar hond wordt niet gelokt dan onzeker, indien nerveus gescoord zou worden, dan onzeker.
Steun zoeken: in een lagere houding dan neutraal: hond kijkt naar geleider, nadert hem, springt tegen hem op (met likbewegingen), stoot de geleider aan met snuit, duwt zijn lijf tegen geleider of gaat vlakbij staan of lopen. Steun zoeken kan ook op een ander persoon/hond gericht zijn.
Dekking zoeken: hond zorgt ervoor dat geleider/voorwerp/ hond tussen hem en de prikkel in staat.
Nerveus: hond vertoont rukkerige kijkbewegingen en/of pupilvergroting en/of spanningssignalen zoals gapen/hijgen/tongelen/janken/krabben en/of orenspel, veel wegkijken kan voorkomen.
Angst: in een lage houding of lagere houding dan neutraal gedrukt lopen en/of weglopen tot de (bijna) maximale afstand t. o. v. de prikkel, kan gepaard gaan met spanningssignalen.
Grote angst: staart tussen de achterpoten (bij honden met hoge staartdracht staart tegen de achterpoten, bij honden zonder staart tevens achterpoten gebogen) en/of vluchten of poging daartoe, eventueel pupilvergroting; kan gepaard gaan met rillen/gapen/bevriezen/wegkijken/ tongelen/bek aflikken/beginnen met hijgen. De hond staat nog net niet op maximale afstand t. o. v. prikkel of is terugroepbaar.
Paniek: vorm van ernstige angst; hond vlucht in een lagere houding dan neutraal en behoudt maximale afstand t. o. v. prikkel of is niet terugroepbaar. Alle andere angstsignalen kunnen worden vertoond, geen herstel.
Herstelvermogen: het vermogen om tijdens of na afloop van een prikkel terug te keren naar zijn oorspronkelijke gedrag en (hogere) houding van voor de toediening van de prikkel. Er zijn 6 mogelijkheden: geheel met steun, geheel zonder steun, gedeeltelijk met steun, gedeeltelijk zonder steun, niet (met of zonder steun)
Agressiegerelateerde gedragskenmerken
Bijtdrempel: de bijtdrempel wordt uitgedrukt in de duur van het dreiggedrag en het aantal keren bijten. Hierbij is de laagste bijtdrempel als de duur van het dreiggedrag kort is en er vaak wordt gebeten (snap, uitval, bijt). Een hoge bijtdrempel wordt weergegeven door een lange duur van het dreiggedrag en weinig keren bijten.
Dreigen: tanden laten zien, grommen, borstelen. fixeren, harde blaf, verstarren, stijve kwispel.
Andere gedragskarakteriseringen:
Actief vriendelijk gedrag: hond nadert persoon met kwispelen in een neutrale tot lage houding, snuffelen, eventueel hand likken, eventueel uitnodiging tot spelen, eventueel opspringen (met likbewegingen). Geen agressiesignalen of neiging tot domineren.
Passief vriendelijk gedrag: hond nadert niet zelf, maar accepteert met kwispel na benadering door persoon, aanhalen zonder agressiesignalen of neiging tot domineren.
Gespannen: hond verstrakt, gespannen staart, geheven voorpoot kan voorkomen.
Temperament: de mate waarin de hond levendig en beweeglijk is samen met de snelheid waarmee hij op prikkels reageert.
Neiging tot onderwerping: het op de zij of rug gaan liggen, benadering in een lage kruipende houding, met zwabberkwispel of lage kwispel.
Neiging tot domineren: hond vertoont tegenover geleider, andere personen of soortgenoten spelagressie, opspringen (zonder likbewegingen) omklemmen, bestijgen, markeren, bovenstaan en/of houdingsverhoging naar hoger dan neutraal.
Zeker: samenvattende karakterisering, waarbij de hond reageert op prikkels met neutrale of hogere houding, geen angst- of vluchtgedrag, geen ontwijken, geen gereserveerd/wantrouwen, geen nervositeit, hond vertoont direct na een schrikreactie een volledig herstel zonder steun.
Eigenzinnig/onafhankelijk: de neiging om niet naar de geleider te kijken of contact te zoeken met de geleider.
Nieuwsgierig: hond nadert voorwerp en/of persoon met oren naar voren, echter niet agressief. Vooruitsteken van de kop en scheef houden van de kop kan voorkomen.
Oplettendheid: hond let op prikkel d.m.v. kijken, langs kijken, check look, oogwit kijken. Dit kan gepaard gaan met een gedraaid oor in de richting van de prikkel.
Prooigedrag: hond vertoont prooigedrag als hij de prikkel besluipt en/of schudt met het voorwerp. Dit gaat gepaard met een neutrale of lagere houding van de staart.
Contact zoeken: in een neutrale houding: hond kijkt naar geleider, nadert hem, springt tegen hem op (met likbewegingen), stoot de geleider aan met snuit, duwt zijn lijf tegen geleider of gaat vlakbij staan of lopen.