Voer. Mand. Speeltje. â–º Shop op Bol

Geschiedenis van de hond

In de loop van de zeventig miljoen jaar die ons scheiden van de aanvang het Tertiair, dat is het geologische tijdperk waarin de zoogdieren de overhand over de reptielen verwierven, verschenen talrijke honden op aarde.

Deze honden waren zeer uiteenlopend van vorm: sommigen leken op beren, andere op hyena’s; weer andere op katten. Sommige waren heel klein, andere waren echte reuzen.

Er moeten in het geheel minstens zeventig verschillende soorten geweest zijn. Slechts enkele slaagden erin om die 700.000 eeuwen te overleven.

De meeste zijn verdwenen, zoals ook de beer-honden, de hyena-honden en de kat-honden niet meer bestaan.

Het is vrijwel onmogelijk voor de hond een afstamming vast te stellen die volkomen juist zou zijn.

Niet echt bij gebrek aan punten van overeenkomst, maar omdat het bijzonder moeilijk is een keuze te maken tussen de talrijke dieren die enige gelijkenis met onze huidige hond vertonen.

Wat is de vroegste hond die in de geschiedenis van de wereld wordt vermeld?

De meeste paleontologen zijn het er over eens dat de Cynodictis de voorvader van de hond is.

Hij leefde gedurende het gehele Eoceen, zestig tot veertig miljoen jaar terug, in Europa en Azië (in Europa werden zijn overblijfselen in Quercy, Frankrijk, gevonden) en ook in het vroege Oligoceen.

In Noord-Amerika kwam hij voor van het vroege Oligoceen tot het vroege Mioceen, ongeveer zo’n vijfentwintig miljoen jaar geleden, in een verder geëvolueerde vorm. Pseudocynodictis genoemd (juister bekend als Hesperocyon) en nauw verwant aan de Europese Cynodictis.

Uit bestudering van het gevonden materiaal blijkt dat de Cynodictis door verschillende soorten werd vertegenwoordigd, waarvan sommige de kenmerken bezaten van de Viveridae (een andere vleesetende familie, waartoe bijvoorbeeld ook de civetkat behoort), terwijl andere de typische eigenschappen van de vleesetende soort vertoonden.

Deze Cynodictis had waarschijnlijk een lang en soepel lichaam en betrekkelijk korte ledematen die voorzien waren van vijf tenen met gedeeltelijk intrekbare nagels. Hij vertoonde zeer primitieve kenmerken, in het bijzonder wat betreft de schedel, die geen enkele verharding van de trommelvliesknobbel bezat.

De hersenpan was echter voldoende ontwikkeld: de achterhoofdsknobbel en de wenkbrauwogen hadden eigenschappen die rechtvaardigen dat de Cynodicttis wel aan recentere tijden dan zijn voorgangers wordt toegeschreven.

Bij ons weten zijn er geen Europese afstammelingen van de Cynodictis bekend; zij komen echter wel voor op het Amerikaanse vasteland in de oligocene formaties van de White River (Noord- en Zuid- Dakota, Nebraska, Wyoming, Colorado) en van de John Day River (Oregon).

Dat zijn de reeds vroeger genoemde Pseudocynodictis, die een verdere evolutiegraad vertoont dan de Europese Cynodictis. Hun gebit was gelijk aan dat van de Canissoort, hun trommelvliesknobbel was omvangrijk, goed verhard en volkomen aan de schedel gehecht.

Omstreeks dezelfde tijd, m.a.w. de periode van het vroege Oligoceen tot het vroege Mioceen, die een tijdsverloop van ongeveer een miljoen jaar vertegenwoordigt, leefde in Noord-Amerika een andere hond.

De Daphoenus die op de eigenaardige kruising van een hond en een kat leek, omdat de algemene belijning van zijn schedel katachtig was terwijl het hoofd verwantschap met de hond en de wolf vertoonde.

Volgens sommige geleerden kondigt de Pseudocynodictis de wolf aan, anderen geloven dat de Daphoenus zijn voorloper is. Volgens een derde stelling zouden deze beide soorten zijn uitgestorven zonder afstammelingen na te laten.

Een derde voorvader heeft altijd in Noord-Amerika geleefd: de Mesocyon, een hondachtige, waarvan verschillende soorten bekend zijn, met klauwen die vrijwel geen gelijkenis met die van de katachtigen vertoonden en die reeds goed aan het doel van hardlopen beantwoordden (de vijf functionele tenen bleven echter bestaan).

De Mesocyon zou als schakel tussen de Daphoenus en de huidige typen kunnen worden beschouwd.

De rechtstreekse voorvaderen van de hond

Zo naderen wij onze huidige hond. Vele paleontologen geloven inderdaad dat de Mesocyon de rechtstreekse voorvader is van de twee hondachtigen uit het Tertiair: de Cynodesmus en de Tomarctus.

De Cynodesmus, ongetwijfeld het product van een hogere evolutie dan al zijn voorgangers, kan men als de windhond uit die tijden beschouwen, dus de hardloper bij uitstek.

De Tomarctus, wiens schedel gelijkenis vertoont met die van de huidige hondenrassen, was eveneens een goed hardloper en leek op een das met een zware kastanjebruine vacht en een zeer dikke staart.

De Canis (een benaming die niet uitsluitend de tamme hond, maar ook de wolf, de jakhals, de vos en alle soorten aanduidt die tot het geslacht ‘Canis’ behoren) verscheen in Europa, Azië en Afrika in het Plioceen, tien miljoen jaar geleden en in Noord-Amerika pas in het Pleistoceen, nauwelijks een miljoen jaar geleden.

De overgang van deze dieren van de Oude naar de Nieuwe Wereld hoeft ons niet te verbazen, daar die plaatsvond vanuit Azië dat in die tijd door een landtong met Noord-Amerika was verbonden.

Nochtans bereikten deze migraties, wat betreft de honden, niet het zuidelijk halfrond. In die tijden migreerden dieren voortdurend over grote uitgestrekte gebieden heen en weer, op zoek naar gunstiger leefomstandigheden.

De hond in Europa

Op die manier werd de hond in Europa geboren, evolueerde in Amerika, keerde naar Europa terug en verscheen in een betrekkelijk dichtbij verleden opnieuw in Amerika.

Hetzelfde verschijnsel deed zich trouwens ook voor met andere dieren die gedurende zeer lange tijd geen vaste woonplaats hadden.

Ontelbare overgebleven honden uit het Pleistoceen trokken naar Europa terug. Deze nakomelingen van vroegere dieren waren nauw aan de hond verwant, onder andere de Canis Falconeri, een grote en krachtige, doch niet verscheurende wolf die zich met aas voedde.

Uiterlijk leek hij op de wolf, maar zijn levensgewoonten waren eerder die van de hyena. Ook kan nog worden genoemd de Canis Arnensis, die zowel in uiterlijk als in gewoonten dichter bij de jakhals stond.

Fossielen werden in Frankrijk, Duitsland en Groot-Brittannië gevonden. De wolf die Linnaeus Canis Lupus (foto links) noemde, verscheen ongeveer 500.000 jaar geleden en was een vleeseter, en slechts iets kleiner dan de huidige wolf.

Veel grotere, zelfs reusachtige overblijfselen zijn in meer recente bodemlagen gevonden, die teruggaan tot de laatste Ijstijd, ongeveer 40.000 jaar geleden.

De wolf en de hond

Men veronderstelt, maar dit is slechts één van de vele theorieën hieromtrent, dat de gedomesticeerde hond of huishond niets anders is dan een ‘tamme wolf’.

Deze stelling is zeker niet ongegrond, hoewel het toch vreemd is om heden ten dage te bedenken dat een wolf en bijvoorbeeld een Cocker Spaniel van eenzelfde diersoort zijn en dezelfde afstamming hebben.

In werkelijkheid zijn echter de verschillen, wat de kenmerken van het skelet betreft, bijzonder gering en zij kunnen het gemakkelijkst bij het gebit worden vastgesteld (het meest sprekend als men de tanden van de wolf vergelijkt met die van hondenrassen met een korte snuit; zoals de Boxer, de Bulldog en de Pekinees).

Deze verschillen kunnen worden toegeschreven aan mutaties die het gevolg waren van ander voedsel.

Feit is, in een vrij recent verleden hebben talloze kruisingen plaatsgevonden tussen honden met wolvenbloed en honden met jakhalsbloed.

Welke ook zijn voorouders waren en of deze uit een enkele of uit verschillende bronnen stamden, in een korter of langer verleden, op een bepaald ogenblik verscheen er een dier op aarde dat wij ‘de hond’ noemen.

Natuurlijk leefde hij eerst in het wild en werd later tam.

De tamme hond

Nog steeds roept ‘het tam worden’ van dieren bij ons veel vragen op en blijft het voor een stuk een mysterie. Op de vraag hoe compleet verschillende diersoorten door hun omgang met de mens evolueerden, werden reeds heel wat uiteenlopende verklaringen gegeven.

Door de jaren heen werden ontelbare theorieën naar voor gebracht over het werkelijk ontstaan van de hond, zoals wij die heden ten dage kennen.

Het is duidelijk dat in de natuur een geleidelijke of spontane samenwerking tussen mens en dier ontstond. Beiden vormden een gemeenschappelijk voordeel in het samen uitvoeren van bepaalde taken, zelfs zonder dat de mens zich inspande om de hond hiervoor af te richten

Bepaalde diersoorten begrijpen dat het soms zeer nuttig is om dicht bij de mens te vertoeven en daarom vermijden zij hem niet, maar zoeken zij z’n nabijheid zelfs op.

Het tam worden van de hond ontstond waarschijnlijk door een dergelijke ‘vrijwillige associatie’. Daar zowel de mens als de hond leefde van de jacht, troffen zij elkaar bij het verschalken van het wild en had de hond het in de gaten dat de mens, die beter bewapend en ook intelligenter was, de prooi veroverde.

Geleidelijk aan legde de hond er zich waarschijnlijk bij neer dat de mens de buit meenam en beschouwde daarom de mens als de meest gevreesde tegenstander. Maar in de loop van tijd moeten dit gevoel zich gewijzigd hebben en moet de hond bepaalde voordelen in de situatie ingezien hebben.

Daar de wilde mensenstammen de gewoonte hadden ter plaatse of in hun onderkomen de stukken gesneden prooi op te eten, moet het dikwijls voorgekomen zijn dat overblijfselen van het vlees op de grond werden achtergelaten en op die manier voedsel werden voor wilde honden.

Daardoor nam het wantrouwen van de hond af; in plaats van de mens te ontwijken begon hij zijn nabijheid op te zoeken en te vertoeven op de de plaatsen waar de mens de gewoonte had om te jagen.

De mens van zijn kant bemerkte dit en deels door nieuwsgierigheid, maar ook deels door het feit dat de nabijheid van de honden die op voedsel wachtten de gevaren van zijn nachtrust verminderden, moedigde de honden aan door ze minder vijandig te benaderen.

Men kan zich voorstellen dat hij een vriendelijk gebaar maakte door de hond een stuk vlees toe te werpen, die er eerst als een dief naar greep, het later als een gast en tenslotte als een vriend aannam.

Tot dan was de hond slechts de getuige van het doen en laten van de mens, die hij van op afstand volgde, maar hij besefte al spoedig de voordelen van een dergelijke manier van samenwerking en meer en meer werd hij een onderdeel van de jacht van de mens.

Op die manier kon de mens de mogelijkheden van de hond ontdekken en besloot hij meer en meer de hond ook voor andere taken dan enkel de jacht te gebruiken. De hond ontwikkelde een genegenheid voor de mens en verdedigde hem tegen aanvallen van andere mensen en dieren.

Hij leerde ook de andere diersoorten die de mens was gaan fokken, te hoeden: rendieren, schapen en vee. Hij werd opgenomen in de door water omringde nederzettingen die de mens had geleerd te bouwen.

Door de zeer grote variëteit van rassen verrichtte de hond geleidelijk meer nuttige taken voor de mens. Hij specialiseerde zich in verschillende soorten van jacht, in het trekken van sleden, in het vechten met andere honden of met wilde dieren en in het bewaken van de kudden, wat zijn voornaamste taak bleef.

Hij leerde ook de mens als zijn baas, gezelschap houden. De vriendschap tussen hond en mens is één van de hoekstenen in de ontwikkeling van de beschaving.

De ontwikkeling van de hondensoorten

Toen de band tussen hond en mens tot ontwikkeling kwam bestonden er reeds verschillende hondensoorten.

De maatstaven die ons in staat stellen de verschillende typen van primitieve rassen te herkennen zijn talrijk en goed bewaard, en de overgebleven fossielen wijzen op een vroegtijdige duidelijke neiging tot grote variëteit.

Hedendaagse rassen vertonen sprekende en zeer verschillende kenmerken.

De oorzaken van deze evolutie zijn niet slechts te vinden in de natuurlijke neiging tot variatie bij de Canis Familiaris (foto schedel rechts), maar eveneens in de gevolgen van prehistorische domesticatie, met andere woorden in het ingrijpen van de mens.

Want de mens heeft er zich in de loop van de eeuwen vlijtig op toegelegd om de verschillende trekken van aard en lichaamsbouw bij honden vast te leggen.

Het aankweken van deze trekken werd nuttig gebruikt bij het ontwikkelen van de huidige rassen van werkende en jagende honden. De neiging van de hond tot trouw en aanhankelijkheid ontwikkelden zich reeds vroeg.

Wie de stelling verdedigt dat de huidige tamme hond van één enkele primitieve stam afkomstig is, erkent als oorzaken van optredende verscheidenheid de natuurlijke mutatie als gevolg van verschillende anatomische elementen, de invloed van klimaat en omgeving net als het tam worden.

Al de invloeden, afzonderlijk of gemeenschappelijk, dragen ertoe bij de verschillende lichaamsvormen van de hond te verklaren.