Otterhound De is Otterhound dapper, vasthoudend en koppig. Ze zijn goed bestand tegen kou, zijn gek op water en zijn goede zwemmers. Ze kunnen een hele dag doorbrengen met jagen in het water, maar ze kunnen ook op het land rennen. Doordat ze vriendelijk, evenwichtig, aanhankelijk en speels zijn, zijn het uitstekende gezelschapshonden. Otterhounds vragen om een consequente opvoeding.
De Otterhound is het resultaat van het kruisen van de Bloodhound met ruwharige Terriers, Griffons en Harriers. Ze worden Otterhounds genoemd, omdat ze werden gebruikt om in meutes de otterpopulatie onder controle te houden. Otters waren een plaag voor de vissers, omdat hun favoriete voedsel de forel was.
De Otterhound verhaart gemiddeld en de vacht moet daarom regelmatig worden verzorgd. De vacht is weerbestendig en moet minstens een keer per week worden gekamd of geborsteld met een slicker brush en een metalen kam om vervilten te voorkomen. Zijn baard moet daarentegen vaker worden gewassen en geborsteld. De vacht ook worden geplukt.
Rasbeschrijving
Hoofd: groot, droog, de diepte bedraagt meer dan de breedte, matige uitgesproken stop en achterhoofdsknobbel. Krachtige en diepe voorsnuit, de snuit is iets korter dan de schedel. Gevulde lippen. Het hoofd is voorzien van een grove beharing met lichte snor en baard.
Ogen: middelgroot, matig diepliggend, toont slechts matige haw. De kleur varieert met de kleur van de vacht. Gele ogen zijn ongewenst.
Oren: zijn een uniek kenmerk van het ras. Lang, moeten gemakkelijk tot de punt van de snuit reiken, hangend, aangezet ter hoogte van de ooghoek. De voorkant vouwt of draait naar binnen .het oor is bedekt en bevederd met haar.
Gebit: schaargebit.
Hals: lang, krachtig, lichte wam is toegestaan.
Lichaam: krachtig, vlakke, brede rug, korte en sterke lendenen, diepe, ovale borstkas, goed gewelfde ribben.
Ledematen: goed gehoekte voorhand, sterke botten, rechte voorbenen, veerkrachtige voormiddenvoet. Bijzonder krachtige achterbenen, matig gehoekt in knie- en spronggewricht, evenwijdig, laag geplaatste sprongen, goed bespierd.
Voeten: groot, rond en goed gebogen met dikke voetzolen. Zwemvliezen tussen de tenen.
Staart: hoog aangezet, wordt hoog of hangend gedragen. Hij moet tot aan de sprongen reiken en overvloedig behaard zijn.
Gangwerk: los en sloffend, met slepende passen in de stap, wijd uitgrijpend in draf.
Vacht: ca 4-8 cm lang, dicht, ruw, hard maar niet stug, waterbestendig. Onderhaar en dekhaar.
Kleur: helemaal eenkleurig, grijs, zandkleurig, rood, tarwekleurig en blauw. Bij alle kleuren zijn witte aftekeningen op hoofd, borst, voeten en staartpunt toegestaan. Witte honden mogen lichte citroenkleurige, blauwe of daskleurige grotere vlekken hebben. Black and tan, blauw en tan, zwart en creme-kleurig, alleen leverkleurig, rood en lever, rood en wit.
Schofthoogte: reu ca. 67 cm, teef ca. 60 cm.