Geschiedenis
Men neemt aan dat de oervormen van alle dogachtigen de Tibetaanse Dog is, al heeft daar nog niemand een sluitend bewijs voor geleverd. Toch hoef je maar een huidige Tibetaanse dog naast een Pyrenese berghond te zetten om ontstellende gelijkenissen te ontdekken. Hoe oud is zo’n Tibetaanse dog? Mysterie. In Ur, bij de oude Summiërs (zo’n 3 à 4004 jaar geleden) heeft men kleitabletten en tekeningen ontdekt waaruit men meent te mogen afleiden dat daar een dogachtige waakhond bestond die Ku Assa heette, licht van kleur was en ook al leek op onze Pyrenese berghond.
De lijn doortrekken van Ku Assa naar de namen Cavac en Kuvasz, ligt voor de hand. Wat is de samenhang tussen de dog uit Ur in Klein Azië en de dog uit Tibet in Azië? Och, voor ons is het allemaal het Oosten en lang geleden en we weten dat al onze volkeren zo stilletjes aan en op zeer verschillende tijdstippen vanuit datzelfde Oosten naar het het oude Europa verhuisd zijn, met hun kudden en hun honden erbij. De avonturierlust van de Feniciërs en de expansiedrang van de Romeinen hebben er verder voor gezorgd dat ook de meest afgelegen en ontoegankelijke streken hun deel kregen van de verschillende hondentypen die, waar de omstandigheden gunstig, zich eindeloos voortplantten tot de stammen die we nu kennen. Feit is, dat er ook op de hoofdvlakken van Anatolië,
Macedonië, Iran, in de Kaukasus, grote, zware en langharige honden, licht van kleur, de kudden bewaken en zeer lijken op onze witten honden. Waar precies de witte factor bij hen vandaan komt, is nog moeilijk te achterhalen. Men denkt aan een inbreng van de spitsen of keeshonden die al in voorhistorische tijden in Europa vertegenwoordigd waren en waarvan vele typen een absolute witte vacht dragen met donkere ogen. Al is die andere berghond de Sint Bernard, ook altijd overwegend wit geweest en is de witte factor ook te vinden in vele doggentypen. Wat hem in hoofdzaak onderscheidt van de andere witte berghonden is zijn iets grotere schofthoogte, de licht gekleurde vlekken die toegelaten zijn, de dubbele Hubertusklauwen aan de achterpoten en ook, naar men zegt, zijn karakter.
Het oorspronggebied is eigenlijk niet de hele keten van de Pyreneeën, maar beperkt zich zich eerder tot de streek tussen de vallei van de Aspe en de vallei van de Ariëge. Men weet met stelligheid dat het Pyrenese berghonden waren die in de 14e en 15e eeuw de versterkte kastelen van Foix en Lourdes hielpen bewaken, vooral ’s nachts. Er liepen toen nogal wat rovers en dievenbenden rond zo tussen Spanje en Frankrijk, maar wie een stel Pyreneeërs op zijn erf of op zijn kasteelmuren liet waken, kon rustig slapen. Waaruit onmiddellijk
blijkt dat de Pyrenese berghond nooit een gewone herdershond is geweest, het drijven van de kudden werd en wordt vakkundig verricht door de kleine, beweeglijke en temperamentvolle Pyrenese herdershond. De grote berghond bewaakte de kudde, verdedigde de schapen tegen wolf en beer en tegen talrijke dieven. Die opereerden vooral ’s nachts en dus was het goed dat de Pyrenese berghond wit was, zodat de herder hem gemakkelijk kon onderscheiden van wolf en beer en nooit per ongeluk zijn eigen honden zou doodschieten. Vandaar het specifieke gedrag van de rechtgeaarde Pyreneeër.
Laat je hem ’s nachts loslopen, hij zal onmiddellijk zijn eigenaardige, maar toch verklinkende ietwat doffe blaf laten horen. Zo van: hier ben ik en ik waak, blijf dus uit mijn buurt. En hij zal waakzaam rondjes maken, de hele nacht lang. Zo deed hij het vroeger in de bergen. Overdag dommelde hij meestal, liet de kleine honden werken, maar ’s nachts, wanneer ook de herder sliep, was het zijn beurt. Twee Pyreneeërs konden het
samen opnemen tegen de bruine beer, terwijl ze nu in sommige streken van Amerika opnieuw worden ingezet om de kudden tegen roofdieren te beschermen. Nog niet zo lang geleden kon je bij de Pyrenese boeren oude ijzeren halsbanden vinden met scherpe punten erop, om de keel van de honden tegen aanvallers te beschermen. In de 17e eeuw kende de Pyreneeër een moment van glorie en dit buiten zijn Heimatland. Madame de Maintenon maakte een reis in de streek met de kleine dauphin. De jonge prins raakte bevriend met een grote Pyreneeër, dat er niets anders opzat dan de hond mee naar Versailles te nemen, waar hij bewonderd werd om zijn schoonheid door het hele hof.
Op slag moesten de meeste hoge heren ook zo’n hond hebben. Maar die mode heeft toch niet blijvend doorgewerkt, want toen in de vorige eeuw de hondensport populair werd, was de Pyrenese berghond wel helemaal in de vergeethoek geraakt. Niet in zijn eigen bergen natuurlijk, daar kwam hij hardwerkend aan de kost. Al trof hem gedeelte het lot dat ook de Ierse wolfshond
had ondergaan: zo goed beschermde hij zijn kudden en have en goed van zijn meesters, dat er weldra bijna geen beren overbleven en de kudden ook veilig graasden, zonder hem. Hij verminderde dus ook zelf in aantal want de mens is ondankbaar en de oorlogen deden de rest. Even leek het of Patou (of Pastoure, de naam geeft duidelijk zijn functie aan en zo werd hij dikwijls genoemd) zou van het schouwtoneel verdwijnen. In 1987 verscheen echter te Brussel het vermaarde boek van graaf Henri de Bylandt over de hondenrassen, in vier talen opgesteld, en daarin had de graaf de beschrijving en gravures opgenomen van een koppel Pyrenese berghonden, door een zekere heer Remy in België geïmporteerd. Onze Pyreneeër verwekte sensatie in de internationale kynologenwereld. Enkele jaren later trok zelfs een ware expeditie door de Pyreneeën op zoek naar de ideale Pyreneeër. Bylandt, Dretzen en Byassoon liepen de boerenhoven af, trachten de hele populatie te evalueren.
Ze vonden weinig exemplaren die hun ideaal benaderden. De franse kynologische wereld schrok wakker, men besefte dat hier een belangrijke kultuurhistorisch element dreigde verloren te gaan. In 1907 werden ineens twee rasclubs opgericht om de belangen van de Pyrenese berghond te verdedigen en dat was nu weer teveel van het goede. Er werden ook twee standaarden opgesteld en er ontstonden bittere rivaliteiten, die de Pyreneeër fataal dreigden te worden. Daar bovenop kwam het onheil van de eerste Wereldoorlog. Maar het verhaal eindigt goed. Na de oorlog slaag de eminente kynoloog Senc-Langrange erin het gezonde verstand te doen zegevieren, iedereen verzamelde zich in een enkele rasclub en een ernstige standaard kon opgesteld worden in 1927.
Sinds de jaren dertig genieten ze een zekere populariteit in Engeland, het kynologisch Mekka en ook de Verenigde Staten bezitten nu een steeds groter worden Pyreneeërbestand. Een beetje laattijdig eigenlijk, want niemand minder dan Lafayette had het eerste koppel Pyreneeërs in de States ingevoerd. Toen waren de geesten ginder er waarschijnlijk nog niet rijp voor. De Pyrenese berghonden is dus altijd een werkhond geweest en zijn selectie is niet op het uiterlijk maar op zijn werkkwaliteiten gebeurd. We kunnen hem natuurlijk nog moeilijk inzetten tegen wolven en beren, noch hem versterkte kastelen laten bewaken. Maar we moeten er wel op letten al zijn verworvenheden, zowel uiterlijk als innerlijk, te behouden.